Nietsdoen is hard werken, schreef Oscar Wilde, en Albert Cossery (1913-2008) kon daarvan meespreken. De Frans-Egyptische schrijver had luiheid tot een levenskunst verheven. Hij verliet zijn nest nooit voor het middaguur en ging er prat op dat hij in zijn leven nooit een dag had gewerkt, want volgens hem was alleen de tijd die een mens doorbracht met nadenken welbesteed. De auteur was geboren in Caïro, maar woonde sinds zijn tweeëndertigste in Parijs. Daar betrok hij een piepklein kamertje in het mythische hotel La Louisiane, waar existentialisten, jazzlegendes en andere beroemdheden kind aan huis waren. Samen met Albert Camus maakte hij het nachtleven van Saint-Germain-des-Prés onveilig en tussen de bedrijven door zette hij af en toe een regel op papier. Geen wonder dat de auteur in ruim zestig jaar slechts een dichtbundel, een verzameling novellen en zeven romans uit zijn pen wist te wringen. Daarvan waren er tot nog toe vier in het Nederlands vertaald. Eindelijk is nu ook zijn allerlaatste boek, Grote dieven kleine dieven, dat twintig jaar geleden het licht zag, voor ons taalgebied ontsloten.
In zijn zwanenzang neemt Cossery zijn lezers mee naar de 'onvoltooide ruïnes' van zijn geboortestad, waar het verval om zich heen grijpt en nieuwbouwprojecten instorten als kaartenhuizen. De belabberde woonomstandigheden in de Egyptische hoofdstad kwamen eerder al aan bod in zijn debuutroman, Het huis van de wisse dood. De krenterige huisbaas die zijn huurders de dood injoeg door achterstallig onderhoud is in Grote dieven kleine dieven een corrupte projectontwikkelaar die bezuinigt op cement, waardoor zijn constructies geen lang leven beschoren is.
Overleven
Het Caïro van Cossery is een chaotische metropool die wordt bevolkt door gekken, dichters, bedelaars, dieven, hoertjes en andere randfiguren. De inwoners zijn overlevingskunstenaars met een grenzeloos optimisme en een onverwoestbaar gevoel voor humor. Een van hen is de drieëntwintigjarige Oessama, kruimeldief van beroep. Dit sympathieke jongmens is 'geen legale dief zoals een minister, bankier, speculant of projectontwikkelaar', maar een bescheiden zakkenroller met wisselende inkomsten en principes. Het is hem meer om de sport dan om de financiële opbrengst te doen. Stelen van de rijken is namelijk 'een rechtvaardige terugvordering van het wisselgeld door de armen in een wereld waar grote dieven aan de top van de maatschappelijke ladder ongestoord hun zakken vullen'. Het leidt tot een herverdeling van de rijkdom, zorgt ervoor dat het geld rouleert en draagt bij tot het welzijn van het land. De jonge dandy, strak in het pak, kleedt zich elegant om te ontsnappen aan het alziend oog van de politie, voor wie iedere arme automatisch verdacht is.
Op een dag rolt Oessama de portefeuille van een corrupte vastgoedmagnaat en treft daarin een compromitterende brief aan, ondertekend door de broer van een minister. Wat te doen? Veel opschudding kan het epistel niet veroorzaken, beseft de jonge held al snel, want 'criminaliteit in de hoogste maatschappelijke kringen is een toegestaan verschijnsel in alle landen ter wereld'. Sterker nog, het volk juicht hun wandaden toe. Oessama gaat te rade bij zijn leermeester Nimr, die hem in contact brengt met de intellectueel Karamalla. De voormalige schrijver en journalist woont in een mausoleum in een van de dodensteden van Caïro, waar duizenden daklozen hun intrek hebben genomen. Samen gaan de drie de confrontatie aan met de vastgoedmagnaat en zorgen ze voor een hilarische finale, waar het verbale vuurwerk vanaf spat.
Voltaire
Albert Cossery had een zwak voor marginalen, dromers en subversievelingen en een godsgruwelijke hekel aan rijken, politici en bureaucraten. Zijn personages zijn stuk voor stuk alter ego's van de auteur, die hen gebruikt als spreekbuis voor zijn ideeën. 'Ik ben een schrijver, geen romancier,' verklaarde hij ooit in een interview. 'Ik schrijf niet om verhalen te vertellen, maar om te zeggen wat ik denk.' Echte schrijvers schreven ongezouten de waarheid, verwerkten hun persoonlijke visie op de gang van zaken in de wereld in hun boeken en namen daarbij geen blad voor de mond. Zijn bijtende spot met de machthebbers leverde hem de bijnaam 'de Voltaire van de Nijl' op. Van zijn medemensen had hij geen hoge pet op, maar vooral vrouwen krijgen het in zijn werk zwaar te verduren. Zijn proza bulkt van de vooroordelen over hun slinkse streken en andere seksistische ongein.
In een bloemrijk, Arabisch getint Frans, doorspekt met inventieve verwensingen, probeerde Cossery de sfeer van zijn geboorteland weer te geven in de taal van Voltaire. In Grote dieven kleine dieven levert dat af en toe woordenrijke, overladen, stroeve zinnen op, maar dat kan evengoed aan de vertaling liggen. Het sluitstuk van zijn oeuvre is hoe dan ook geen meesterwerk, maar de inktzwarte humor van deze eeuwige spotvogel maakt veel goed.
Vertaald door Mirjam de Veth, Jurgen Maas, 134 blz., 18,95 €
Verberg tekst