Details
Besprekingen
De Morgen
Weggefokt
En dat is het trieste deel van het verhaal:
in dit land waar je tussen regen
en hagelbui het leven zag, zal je een vreemde blijven.
Verraden door je naam
of kleur of oogopslag, altijd een vreemde,
je kinderen tot vijf generaties ver
vreemden - tot het amberen licht uit hun ogen weggefokt.
in hen rest niets
van je achterland tenzij een handvol genen op onzichtbare
touwladders.
Wie vroeger goed was in klimmen laat zich niet doldraaien,
weet dat touwladders
bij hun terugslag altijd een klap in het gezicht verkopen.
Of vergis ik me, kijk omhoog
daar laten onze voorouders de touwen vieren,
daar zijn we vrijdagen in circustenten
die van de ene soort naar de andere springen, polsen en enkels
vastgrijpen alsof
we samenvallen met onze roots en balanceren tussen afwijzen
wat we herinneren
en beminnen.
Carmien Michels
We komen van ver, de titel van Carmien Michels' bundel kan op twee manieren gelezen worden: als een beschrijving van de persoonlijke afkomst, en als de herkomst van mensen die bij ons veiligheid en onderdak komen zoeken. In het openingsgedicht roept ze haar geboorte op -tegelijk met het ontstaan van het dichterschap -, maar niet op een sentimentele manier, want de jonge dichter is zich bewust van haar vergankelijkheid, met een verwijzing naar haar moeder: 'Ik jaag vlekken door haar huid/ haar ouderdom mijn bouwmateriaal'.
Voorts verkent ze haar afstamming en de familie, om dan haar perspectief te verruimen, naar de buren 'Na hun ruzies geurt de barbecue van de buren gebakken vlees' en de inwoners van de stad. Michels heeft ook oog voor de nieuwkomers, zoals in het gedicht dat ik koos. Ze schetst een weinig optimistisch beeld: 'Verraden door je naam/ of kleur of oogopslag, altijd een vreemde'. Dat is ook het geval in de gedichten over relaties. Soms zindert de verliefdheid in de versregels, maar vaker gaat het om de pijn van de liefde, die ze misschien net waardevol maakt: 'Wij willen de matras zijn/ bloed en bodem van dit beschaafde bed/ dat we bovenal aanbidden'.
Carmien Michels slaagt erin om de taal in haar bundel van vlees en bloed te maken. Dat is de kracht van We komen van ver. Dat ze intussen veel ervaring heeft met hoe poëzie zich het best in het oor van de toehoorder nestelt, merk je aan het feit dat ze zich bewust is van de klankkleur, vaak situaties schetst en herhalingen gebruikt. Maar niet alle beelden zijn even geslaagd, zoals dit: 'In dit geslingerde leven/ droogpers ik mijn beloftes/ tot verzen/ zodat ik zonder tranen/ van vandaag honing kan maken.'
De Standaard
'Ik heb het even gehad met de poëzie', zei Lieke Marsman eind september in deze krant, enkele maanden na haar succesvolle romandebuut Het tegenovergestelde van een mens. Ze wilde 'weg van haar eigen navel' en zich 'richten op de wereld'. De ongelukkige suggestie is dat poëzie voor navelstaarders is. Vier recente debuutbundels bewijzen gelukkig dat niets minder waar is.
In het lijvige We komen van ver verwijst ook Carmien Michels (27) naar de neiging van haar generatie om weg te kijken van een wereld die in brand staat. Zo schrijft ze in het gedicht 'Middenrif' een regel die neigt naar escapisme: 'Als je de wereld tot droom verbouwt/ heb je geen last van nachtmerries'. Als er in Michels' poëzie echter al sprake is van een droomwereld, dan schuilt die hoogstens in het beeldende karakter van haar verzen, die soms een haast aforistische zeggingskracht hebben: 'Onmacht is jezelf wijsmaken/ dat oude lijken 's nachts verpulveren/ tot ochtendprut/ weg te pulken uit ooghoeken'. Het is zonneklaar dat Michels de kunst verstaat rake observaties te doen, al blijven de reflecties in We komen van ver wat oppervlakkig, met name in de nadrukkelijk geëngageerde gedichten. Neem deze strofe uit 'Het begon':
Het stopt niet met Europa
die haar grenzen aan een stier met rode vlag verkocht
Het stopt niet met reddingsmissies als mensensmokkel afgeblaft
Het stopt niet met de haatkreet die op de volgende aanslag wacht
Het klopt niet de Middellandse Zee als massagraf
In dit soort regels fungeert de maatschappelijke problematiek al te zeer als een decor voor poëtisch engagement. Michels neemt de actualiteit weliswaar op in haar gedichten, maar voorziet deze zelden van prikkelende duidingen of interessante gezichtspunten. Het breekt haar debuutbundel niet op, maar Michels' beeldende vermogen zou gebaat zijn bij meer analytisch reliëf.
Polis, 80 blz., 19,99 € (e-boek 14,99 €)
De balans slaat door naar de andere kant in de debuutbundel van Dominique De Groen (26), Shop girl. De Groens voornaamste thema is de laatkapitalistische productiecyclus waarmee de eenentwintigste-eeuwse westerse mens tot in elke vezel verweven is. 'ik zie het einde van de winkelvloer niet', stelt haar shop girl (werkzaam in een winkelketen voor goedkope kleding) vast: zij is, mede doordat ze voortdurend online is, volledig verbonden met de productieketen. Dat idee is doorgevoerd tot de omslag van de bundel aan toe. De titel is voorzien van een ®-teken, terwijl ook het ISBN, het unieke nummer voor een boek, de volle aandacht opeist. De lezer kan er niet omheen dat ook Shop girl een product is dat verkocht moet worden, hetgeen een fascinerende spanning oproept met de politieke zorgen die uit deze poëzie spreken: 'Zolang er kapitalisme/ op de planeet is/ zal zij nooit gered worden'.
De Groens ontleding van het laatkapitalisme, met de kledingindustrie en haar dubieuze praktijken in derdewereldlanden als sprekende casus, is messcherp. Haar keuze om veelvuldig te strooien met dollartekens en woorden als 'Eurotex Ltd' en 'dimethyltereftalaat' leidt er echter wel toe dat Shop girl op afstand blijft van de lezer die het niet al bij voorbaat met haar eens was. Dat is jammer, temeer omdat De Groen laat zien dat zij het genre tot in de finesses beheerst - zie regels als 'de supply chain manager weet/ dat je katoenplant/ niet kan spellen zonder klant' en 'Kijken naar olie/ is kijken naar het verleden'. Waar Michels' analyses achterbleven bij haar poëtische zeggingskracht, loopt de poëzie van De Groen kortom het risico te verdrinken in de analyse.
Het Balanseer, 72 blz., 19,50 €
Evenals bij De Groen gaan experiment en engagement hand in hand in Vloekschrift,de bundel van Arno Van Vlierberghe (27) die bij vlagen doet denken aan de poëzie van de jong overleden Nederlandse dichter Jeroen Mettes (1978-2006). Van Vlierberghes gedichten bevatten formeel zo'n beetje alle ingrediënten van postmoderne poëzie: ze waaieren naar alle kanten uit; ze geloven niet in de eenheid van het subject ('De waarheid is dat ik uit meerdere adressen besta', aldus het lyrisch ik, dat niet meer is dan 'een Arno') en ze plaatsen zichzelf opzichtig in een tekstuele traditie: 'Allesomvattende poëzie?/ Terugkeer van het discursieve, inclusieve epische gedicht in België?/ Hehe, graag'. Het dubbelzinnige gebruik van 'Hehe' (bedoelt Van Vlierberghe 'eindelijk' of grinnikt hij maar wat?) laat zien hoe geraffineerd de uitwaaierende constructie in dit geval is, maar de kracht van Vloekschrift schuilt vooral in de urgentie die de dichter op elke pagina van dit debuut voelbaar maakt. Die schuilt niet alleen in niets of niemand ontziende maatschappijkritiek (zoals de constatering dat de zorgeloze, geprivilegieerde westerling de wereld betreedt 'als een hooligan het stadion'), maar ook in Van Vlierberghes weigering zijn dichtpraktijk te relativeren. 'Wat is onze taak? Globaliteit heroveren op de vijand.// De vijand? De vijand is alles wat in de weg staat van dit gedicht', tekent hij militant aan in 'De Killzonegedichten'. Je kunt niet anders dan een alliantie aangaan met deze 'Anticharismatische Arno' en met hem ten strijde trekken tegen 'het restafval van de vorige eeuw'. Of je moet zijn advies ter harte nemen: 'Je moet dit trouwens allemaal dronken lezen.'
Het Balanseer, 48 blz., 17,50 €
Nog sterker dan Vloekschrift is intussen het opmerkelijke debuut van Simone Atangana Bekono (26), hoe de eerste vonken zichtbaar waren. Het betreft Atangana Bekono's afstudeerwerk aan de Nederlandse ArtEZ Hogeschool voor de Kunsten, waarin ze in drie afdelingen (met twee brieven aan ene 'Kipje' in het midden) reflecteert op thema's als identiteit en gemeenschap. De dichter onderzoekt voortdurend wat het betekent om een lichaam te hebben - een motief dat overigens ook bij Van Vlierberghe een belangrijke rol speelt - en vooral welke (vaak racistische of seksistische) connotaties aan zo'n lichaam worden toegekend. 'ik trek een jurk aan, trek een huidkleurige jurk aan/ ben zeventig kilogram vlees zonder naam, taal of herkomst', schrijft Atangana Bekono in de openingsreeks 'wrijving', en in 'vonken' laat ze haar personages 'lichaamloos van het duin naar de zandweg' lopen. Zo'n wereld zonder lichamelijke identiteiten bestaat natuurlijk alleen in een naïeve droomwereld, waarin de dichter geen regels als deze hoeft te schrijven: 'zwarte mensen maken hun lichamen kleiner met groot haar en kleine telefoons/ en dat is vermoeiend'.
Het sterke van hoe de eerste vonken zichtbaar waren is dat Atangana Bekono haar thematiek even luchtig als dwingend ontvouwt, zonder ook maar één keer prekerig te worden. Haar vlijmscherpe, redenerende taal - waarin de West-Afrikaanse Yemaýa en de Antiek-Griekse Circe moeiteloos naast elkaar functioneren - nodigt de lezer uitdrukkelijk uit ook op de eigen vooronderstellingen over het lichaam te reflecteren. Wie die uitnodiging aanvaardt, ziet de vonken zichtbaar worden - gelukkig niet rond de navel.
Lebowksi/Wintertuin, 12,50 €.
De Volkskrant
In 2016 won Carmien Michels (Leuven,1990), schrijver van twee romans, het Nederlands en het Europees Kampioenschap Poetry Slam. In haar poëziedebuutbundel We komen van ver beziet Michels haar leven en vraagt ze zich voortdurend af waar zij vandaan komt en waaruit haar omgeving bestaat. Een scherp observatievermogen staat in dienst van die onderneming, die een nieuwe, fascinerende werkelijkheid oplevert.
Michels ziet zichzelf steeds als deel van een groter geheel, vanaf de oevers langs de Dijle tot een hotel in Tavistock. Haar zoeken houdt niet op bij de grenzen van de werkelijkheid: ze kan zwanger zijn van haar moeder, of als stamboom het woord voeren.
Opvallend is de rustige toon waarmee ze een duistere en sprankelende, vaak gefragmenteerde wereld neerzet. De stamboom spreekt:
Zwaluwen komen hier om te sterven
als de wind mild is hoor ik ze ingetogen zingen
tradities zitten in veren en vingers
ik tooi ze met alle vingers die ik kan missen
Fragmenten uit de waarneming worden gestapeld tot een nieuwe werkelijkheid, als in een collage van een fotograaf die met snapshots een wereld aaneen smeedt:
Acht laarzen wandelen in de gayparade
drie verward een zwanger
niemand hand in hand
Gedachten verdwalen in een man een vrouw een man
die ik als rozenblaadjes uit mijn mond trek
Dagelijkse verschijnselen worden gepresenteerd als wat ze veroorzaken. Zo waait er meer dan een gure wind op de kermis van Leuven:
De septemberkermis trekt koortsblazen aan
ondersteboven komt een zonderling
tot de beste inzichten die hij beneden
in de handtas van een hondenvrouw spuwt
De chihuahua keft niet
likt de hoogbegaafde woorden uit zijn vacht
die als botsauto's
bonken in zijn hersenpan
Het ontroerende 'Jimmy' zou als gedicht sterker zijn geweest als het ophield bij de helft van wat het nu is. Dan heb ik al begrepen dat de kinderen die tegen het systeem vochten, deel zijn geworden van waar zij zich tegen verzetten, maar volhouden de afwijking te zijn:
Weet ge nog Jimmy de eed die we hebben gezworen/ dat wij nooit als poppen in de pas zouden lopen/ dat wij het systeem zouden bestrijden met onze moppen/ dat we ons nooit zouden schamen voor onszelf, voor elkaar
'Weet ge nog Jimmy', en 'Weet ge Jimmy' komen steeds op een bezwerende manier terug, wat de tekst de kwaliteit geeft van een lied.
Weet ge nog Jimmy hoe we kauwgom
in de sleutelgaten van auto's staken
hoe we de brandkast van de directeur kraakten en vulden met confetti
hoe we nipt vervallen voedsel uit de containers van de Delhaize stalen
weet ge nog toen we voor het eerst een stinkbommeke maakten
Het is - kort of lang - een lied om grijs te draaien.
NBD Biblion
Trouw
Lang geleden woonde ik in een flat naast een plein. Op een dag had een dakloze van afgedankte meubels op dat plein een woonkamertje gebouwd. Met een versleten bank, een krakkemikkige schemerlamp, een oud tafeltje en een min of meer dode plant had iemand zonder huis een thuis proberen te maken. Het had iets ontroerends.
Ik had lang niet meer aan die woonkamer gedacht, tot ik onlangs zat te lezen in het debuut van de Vlaamse Carmien Michels. Zij zag iets vergelijkbaars:
Op een balkon begiet een vrouw haar geraniums
een schooier met zeep neuriet onder de druppels
in een volgend leven is hij Piaf
Michels was voor mij een onbekende naam, terwijl ze toch al een flinke carrière heeft gemaakt: twee romans staan er op haar naam, en vorig jaar won ze de strijd om de beste poëzievoordracht tijdens het Nederlands en Europees Kampioenschap Poetry Slam.
Ik bekeek een paar filmpjes die daarvan gemaakt werden. Op een ervan draagt ze het gedicht 'In memoriam' voor, dat ook in de bundel staat. Een vrouw wil daarin afscheid nemen van de liefde nadat haar man is vreemdgegaan. En al had ze dat misschien wel zien aankomen, het deed pijn toen het gebeurde:
Het is niet het schuren waarvan je schrikt
noch de gapende geur van ontucht
maar zijn blik op oneindig gericht
zijn schoenen de kamer al uit geslopen
wachten ongeduldig op de gang
De vrouw in dit gedicht klinkt strijdbaar, ondanks het bedrog weet ze dat ze opnieuw op zoek naar liefde zal gaan. Het verhaal dat ze vertelt, is niet uniek, maar de krachtige manier waarop Michels het brengt, overtuigt. En het is die toon die 'We komen van ver' draagt.
De bundel kent een sterke opbouw waarin een kind vrouw wordt en relaties tot familie, voorouders, vrienden, de stad, de wereld en de liefde onderzoekt. Dat doet ze in regels die even helder als vervreemdend zijn, even beeldend - 'de zon dribbelt tussen de wolken' - als raadselachtig, of zelfs surreëel.
Michels kan de taal opzwepen, zeker als ze boos is. Want ook haar laten aanslagen, vluchtelingenstromen, het klimaat, vreemdelingenhaat niet onberoerd. In een van de meest rake gedichten uit de bundel stelt ze aan de kaak hoe een vreemdeling altijd vreemde zal blijven:
"in dit land waar je tussen regen / en hagelbui het leven zag, zal je een vreemde blijven. / Verraden door je naam / of kleur of oogopslag".
Niet alles in dit debuut is sterk. Dat komt omdat ze soms te veel op effect uit lijkt te zijn, alsof ze bang is de aandacht van het publiek te verliezen. Maar op haar best laat Michels neven in 'slingerplanten' veranderen en een hotel een 'oude jurk' dragen, is ze beeldend en recht voor zijn raap tegelijk.
Polis; 80 blz. € 19,90.