De Engelse schrijver Edward Carey werkte ooit een paar maanden in het Londense wassenbeeldenmuseum Madame Tussaud's. Hij was als kind doodsbang van een pokdalige beeltenis van Hans Christian Andersen, maar later voelde hij medelijden met de poppen die hij moest bewaken: 'Ze waren bijna levend, maar bleven steken in het stadium van halve persoonlijkheden. Ze leken dat te weten en koesterden wrok.'
Carey was gefascineerd door de uitstraling van de oudste beelden, die nog door Marie Tussaud (1761-1850) waren gemaakt. Het fascinerendst was Madames zelfportret als oudere vrouw: ze zat daar in haar zwarte bombazijn, als een vriendelijke kakkerlak. Een nietig vrouwtje, een 'kruimeltje tuimelend door de geschiedenis', moedertje Tijd die alles voor het nageslacht bewaarde. Maar Carey zag ook een overlever.
Hij verdiepte zich in de memoires van de waskunstenares, vulde de lacunes aan met fantasie, en vijftien jaar nadat hij eraan begon verscheen zijn roman over het leven van Ma…Lees verder
De Engelse schrijver Edward Carey werkte ooit een paar maanden in het Londense wassenbeeldenmuseum Madame Tussaud's. Hij was als kind doodsbang van een pokdalige beeltenis van Hans Christian Andersen, maar later voelde hij medelijden met de poppen die hij moest bewaken: 'Ze waren bijna levend, maar bleven steken in het stadium van halve persoonlijkheden. Ze leken dat te weten en koesterden wrok.'
Carey was gefascineerd door de uitstraling van de oudste beelden, die nog door Marie Tussaud (1761-1850) waren gemaakt. Het fascinerendst was Madames zelfportret als oudere vrouw: ze zat daar in haar zwarte bombazijn, als een vriendelijke kakkerlak. Een nietig vrouwtje, een 'kruimeltje tuimelend door de geschiedenis', moedertje Tijd die alles voor het nageslacht bewaarde. Maar Carey zag ook een overlever.
Hij verdiepte zich in de memoires van de waskunstenares, vulde de lacunes aan met fantasie, en vijftien jaar nadat hij eraan begon verscheen zijn roman over het leven van Marie Tussaud. Een wonderlijk boek werd het, getiteld Petite, met grafiettekeningen van de hand van de schrijver.
Keukending
Carey laat Marie geboren worden met een overmaatse kin en neus. Ze is een lelijk meisje, of, zoals een bezoeker zegt: 'Een kleine schreeuw. Een klein protest. Een kleine belediging. In ieder geval iets kleins.' Ze zal Petite genoemd worden, en ongeschoeid geen anderhalve meter hoog reiken.
Na de tragische dood van haar ouders komt Petite onder de hoede van dokter Curtius. Bij 'geprepareerde mensen' voelt de schuwe dokter zich op zijn gemak: hij boetseert lichaamsdelen in was ten behoeve van de medische wetenschap. Tot hij een afdruk maakt van het gezicht van zijn hulpje en hij beseft dat gezichten in was gieten hem gelukkiger - en rijker - zal maken.
Het tweetal vertrekt naar Parijs, waar de beroemdste en beruchtste hoofden te vinden zijn. Ze wonen er in bij de norse weduwe Picot. In Het Kabinet van Dr. Curtius staat het publiek weldra oog in oog met Diderot en Voltaire, maar ook met gifmoordenaars en ander schorem. Terwijl de zaak bloeit en een vage romance groeit tussen de dokter en de weduwe, wordt Petite verbannen naar de keuken: de meid mag geen atelier meer in. Maar deze Assepoester blijft in het geheim boetseren en tekenen: 'Ik, het keukending, schepsel van vet en roet, geest van stoom en vlam; de vuile sloof met de zwarte bevlekte vingers: ik moest het doen.'
Ziel
Elke tekening en elk geboetseerd hoofd is een bewijs van haar bestaan - tot een prinses haar werk ziet en haar uitnodigt om in Versailles les te geven. Daar zal Petite een afdruk maken van het pafferige gelaat van Lodewijk XVI en meemaken hoe de gekroonde hoofden uit Versailles worden verdreven - en hoe uiteindelijk 'échte hoofden, door ouders gemaakt, hoofden van vlees' van de guillotine rollen.
De Revolutie eet iedereen op: de weduwe Picot, haar bleke zoon Edmond en bijna Petite zelf. Ze redt zich door beeltenissen van vermoorde revolutionairen als Marat en Robespierre te maken, hun hoofden bloedend in haar schoot: 'De vreselijke, treurige zwaarte van een menselijk hoofd. Een gewicht dat we nooit zouden moeten kennen.'
Wanneer Petite Londen bereikt en daar een imperium opbouwt, zit Careys roman erop. Het is een roman die mensen door de geschiedenis laat dansen als marionetten, die levenloze dingen laat zingen. Die de ziel ontdekt in een wassen pop, de menselijkheid in een moordenaar. Kijken, de herinnering vasthouden, verliefd worden op details, daar draait het om in Petite. Niets is te onbetekenend, te lelijk, te schokkend om met liefde getekend en opgetekend te worden. Waar Marie Tussaud de Tijd vastlegde in elke rimpel van een gezicht, doet Carey hetzelfde met grafiet en woorden.
En noem hem ook maar een erfgenaam van de Romantiek, van sprookjes en sentiment. In Petite hoor je echo's van Dickens, van Andersen en de gebroeders Grimm. Het is geleden van Patrick Süskinds Het parfum dat een roman zo knap balanceerde tussen macaber en teergevoelig, tussen horror en humor. Zelfs de vertaling van Karina van Santen is van een uitzonderlijk niveau, vol finesse. Lezen dus, deze Petite. Want mensen sterven en vergaan, maar in Careys handen blijven ze betoveren.
Vertaald door Karina van Santen, Ambo/Anthos, 446 blz., 24,99 € (e-boek 11,99 €, luisterboek 14,99 €). Oorspronkelijke titel: 'Little'.
Verberg tekst