Walvistij
Walvistij
Details
189 p.
Besprekingen
De Standaard
Great Blasket Island. Hirta Island. Bardsey Island. Het zijn eilanden voor de kust van Groot-Brittannië en Ierland, en als u er nooit van gehoord hebt, is dat omdat de wereld ze links laat liggen. Zeehonden, papegaaiduikers, zelfs prehistorische schapenrassen voelen zich er thuis, maar de eilanden raakten begin twintigste eeuw ontvolkt. Want waarom zou je je leven wagen als visser, waarom zou je bij stormtij kokkels en vogeleieren verzamelen en wonen in een vochtige hut in plaats van op het vasteland een leven te leiden met alle moderne comfort? De twee wereldoorlogen betekenden de doodsteek voor een levensstijl die inmiddels werd opgeslokt door de tijd.
Elizabeth O'Connor ving de echo's op van dat eilandleven via een Ierse grootvader die familie had op de Blasket Islands. Het isolement van een laatste handvol inwoners, het verlangen naar elders en de poëzie van door zeewind gevormde kusten inspireerden de schrijver tot haar debuutroman Walvistij .
Oester
Het is 1938 op een fictief eiland voor de kust van Wales, waar twaalf gezinnen zich ophouden aan de rand van de wereld. Manod, de achttienjarige dochter van een kreeftenvisser, is gezegend met meer intelligentie dan er mogelijkheden zijn op het eiland, en dus gedoemd. Haar verlangen naar het vasteland botst met haar zorg voor haar vader en zusje, maar ze probeert het beste te maken van de armoedige omstandigheden. “Winter. We zitten vlak bij de haard en slapen in één bed. De zee schuift schuchter richting de deur, likt aan de randen van het eiland. Grijs ijs aan de horizon. De winter maakt rood vlees van ons.”
Als op een oktoberdag een walvis aanspoelt, verduistert die berg blubber de zon. Een slecht voorteken, vinden oudere eilanders. In het kielzog van de walvis landen twee vastelanders op het eiland. Edward en Joan zijn etnografen met een Oxford-diploma, ze zijn vastbesloten om de folklore van het eiland vast te leggen voor het nageslacht. Manod is meteen onder de indruk van de knappe, blonde Joan: “Ze zag eruit als de vrouwen over wie ik in de tijdschrif-ten las, die over geplaveide straten liepen en een automobiel bestuurden.”
Als Manod door het tweetal wordt ingehuurd als vertaler van het inheemse Welshe dialect, wordt ze intiem met Edward. Waarom ook niet? Manod is jong, niet bijzonder mooi, en de enige huwelijkskandidaat die zich ooit aanbood, verhuisde voor een job naar het vasteland. Ze toont Edward haar borduurwerk, zingt oude zeeliedjes, probeert indruk te maken op Joan.
Ondertussen zijn er op het eiland twee weken oude kranten in omloop, er is sprake van oorlog. Edward waarschuwt Manod dat Joan fascistische sympathieën heeft, en een eilandvrouw waarschuwt voor Engelse mannen (“Ze komen niet terug voor je”). De dreiging van een evacuatie hangt hun boven het hoofd en Manod is rusteloos als een kat voor een storm. “Het was alsof iets ons omsingelde en zijn kans afwachtte om aan land te komen.”
Het tumult van de wereld contrasteert met het eeuwige lied van eb en vloed en de ingetogen, ongepolijste schoonheid van het eiland. Bootjes liggen op zee “als suikerklontjes op een tafelkleed”, een storm komt aan land met “zwarte wolken, de vogels oorverdovend en dan doodstil”. O'Connor bouwt haar tekst op met subtiele, poëtische natuurbeelden zoals een zwaluw die een fragiel nest bouwt met takjes en veren. En zoals een nietsontziende storm zo'n nest kan wegblazen, doet de wrede twintigste eeuw dat met het leven op het eiland. Want het mag dan wel ver van alles liggen, het is niet veilig geborgen.
Het kadaver op het strand lijkt een metafoor voor de lelijkheid en het verraad waarmee Manod te maken krijgt, voor het failliet van haar meisjesdromen. O'Connor maakt dat pijnlijk duidelijk in dit geraffi- neerde verhaal dat nauwelijks plot nodig heeft om te beklijven. Ze weet het eiland tastbaar, zintuiglijk tot leven te brengen. Wijs, weemoedig, vol schittering en emotie. Walvistij is als de parel die je uit een grauwe oesterschelp vist. Dat belooft voor O'Connors toekomst.
Vertaald door Jan de Nijs. Ambo Anthos, 190 blz., € 22,99 (e-boek € 9,99) Oorspr. titel: 'Whale fall'.
De Volkskrant
De verwachtingen voor het leven van Manod zijn niet hooggespannen. Ze woont op een klein, onherbergzaam eiland bij Wales, waar de krimpende gemeenschap overleeft met wat de zee te bieden heeft. Het is 1938. Nu ze 18 is en klaar is met school, vindt haar vader het wel tijd dat ze trouwt, liefst dicht bij huis, zodat ze voor haar zusje Llinos kan blijven zorgen. Haar moeder is niet in beeld. Manod constateert: 'Op de laatste schooldag had mijn lerares niet eens afscheid genomen. Ze zei: ik zie jullie wel weer op de markt.'
Maar Manod heeft andere plannen. Ze blonk uit op school, spreekt goed Engels (naast Welsh) en ze wil weg. Een poederdoos uit een aangespoelde jurk, naaipatronen van het vasteland: Manod weet dat de wereld groter is en stelt zich voor hoe het leven er óók uit zou kunnen zien. Een verlangen dat onderhuids wordt aangewakkerd door wat er met haar moeder is gebeurd, waar de lezer stukje bij beetje achter komt.
Voor haar debuutroman Walvistij liet de Engelse Elizabeth O'Connor zich inspireren door het leven van haar grootouders, die voor de Tweede Wereldoorlog vanuit afgelegen kustgebieden naar de stad trokken, op zoek naar een beter leven. Het eiland in haar boek is fictief, maar de beklemming van de naderende oorlog op het vasteland is voelbaar. O'Connor kreeg eerder al erkenning voor haar korte verhalen (de White Review Short Story Prize) en ook Walvistij is lovend ontvangen in de (Engelstalige) pers. The Guardian noemt haar als een van de beste nieuwe romanschrijvers van 2024.
Manod wacht op een kentering, en die doet zich voor. Allereerst spoelt op het eiland een walvis aan. Een gebeurtenis die tot onrust leidt (een slecht voorteken?) en waar niemand zich helemaal raad mee weet.
Vervolgens dienen zich in een bootje twee buitenstaanders aan, Joan en Edward, die onderzoek willen doen naar de eilandcultuur. Manod is begeesterd: deze mensen vertegenwoordigen veel van waar zij naar hunkert. Joan is een ongetrouwde, hoogopgeleide vrouw, die in de stad woont en zelfstandig werk doet. Op hun beurt zien Joan en Edward in Manod een nuttig instrument. Een enthousiaste local met wie ze moeiteloos kunnen communiceren. Joan neemt Manod onder haar hoede en stilletjes groeit de hoop bij het meisje dat dit haar ontsnapping kan betekenen.
Manod geeft zich bloot. Ze zingt haar liederen, vertelt de verhalen die haar moeder háár heeft verteld, overhandigt haar borduurwerken en ze wordt ingepalmd door Edward. Maar het wordt pijnlijk duidelijk dat Joan en Edward vooral graag hun eigen beeld van de gemeenschap bevestigd zien. Uit de aantekeningen van Joan: 'Elke eilander bezit een kern van wijsheid, een diepe affiniteit met het land.' Manod leest het en herkent er niets in van de mensen om haar heen.
Maar de blik van de buitenstaanders is leidend en het contact verloopt op hun voorwaarden. Veelzeggend is de scène waarin Joan onverwachts bij Manod komt binnenvallen, om het hele interieur van hun huisje te fotograferen. ''Waarom volg je me de hele tijd?', zei Joan. 'Dat is bijna onbeleefd.''
O'Connor reserveert in haar boek een hoofdrol voor de woeste natuur. Haar omschrijvingen zijn ingetogen en prachtig, wars van sentiment. 'Na de zomer omcirkelt de kou het eiland en valt dan als een steen omlaag.' Vogels bevechten elkaar tot bloedens toe in de lucht. Het gebeuk van de zee doet pijn aan je oren en de stank van de ontbindende walvis doet je ogen tranen. Je krijgt respect voor deze ongetemde omgeving en tegelijkertijd vóél je waarom de hoofdpersoon er weg wil.
Dat is het knappe aan Walvistij: als lezer wil je het eiland beschermen tegen buitenstaanders - de vissers leiden een geïsoleerd, hard bestaan, maar ze hebben niemands minachting of spot verdiend. En toch zie je ook in dat Manod hier niet kan blijven. Zij heeft haar eigen drijfveren en ze wil méér. Het maakt het verraad en de ontgoocheling aan het einde des te schrijnender.
Want onvermijdelijk slaat Manods hoopvolle stemming om. Vastelanders komen de walvis in stukken hakken en afvoeren. Edward is geen moment van plan geweest Manods heimelijk gekoesterde verwachtingen (of zijn het zijn impliciete beloften?) waar te maken. Joans sympathie voor het meisje verdwijnt als sneeuw voor de zon.
En toch is het te makkelijk om in Manod een naïef slachtoffer te zien, een net-niet-meer-kind dat niets snapt van de wereld. Daarvoor is O'Connors hoofdpersoon te gelaagd. Manod is en blijft een vrijgevochten en ambitieuze jonge vrouw, alleen nu is ze een wrede ervaring rijker.
Uit het Engels vertaald door Jan de Nijs.
Ambo Anthos; 192 pagina's; € 22,99.