Details
286 p.
Besprekingen
De Standaard
Tot er plots een schrijver verschijnt die geïnteresseerd is in de geschiedenis van Arthurs grootvader Jean-Baptist, de eerste van de familie die op de foor is beland. Arthur is wantrouwig, want waarom is 'schrijvermans' geïnteresseerd in zijn grootvader? 'Omdat het een interessant personage is', zegt de schrijver. Op het einde van het verhaal blijkt dat de 'verhalenschrijver' een goede reden heeft om deze geschiedenis uit te spitten.
Zeemonster
Jean-Baptist van Hooylandt is een complex en boeiend personage. Hij wordt op het einde van de 19de eeuw door zijn vader verkocht als 'koelie' aan een kermisreiziger. Die man wil hoge ogen gooien op de kermissen met een nieuwe uitvinding: de cinematograaf. Ze reizen zelfs naar Amsterdam om er een te kopen. Maar de zaak loopt met een sisser af. Jean-Baptist ziet meer heil in een 'fenomenenbarak' waar het goedgelovige kermispubliek zich kan vergapen aan allerlei menselijke gedrochten. Zelfs zijn gehandicapte broer voert hij op - als zeemonsterman.
Echt succes hoopt hij te hebben met de Siamese tweeling Joséphine en Anastasia Froidecoeur, die in 1893 in Noord-Frankrijk geboren zijn en gedumpt werden in een tehuis in Ronse. Het is een tragische geschiedenis van uitbuiting waarbij elk menselijk respect zoek is. Joséphine is een intelligente vrouw, terwijl haar zus Anastasia zwakzinnig is en niet kan spreken. De mensen hebben er schoon geld voor over om dit 'wereldwonder' te zien. Het verhaal van Joséphine en Anastasia kan niet anders dan rampzalig aflopen.
Suikerspin is opgebouwd rond de tragische geschiedenis van beide zussen. Het boek bestrijkt een divers palet van vertelstijlen: de monologen van vader en zoon Van Hooylandt, verhalen over de belevenissen van hun voorvader Jean-Baptist en zijn kompanen, brieven, e-mails en stukken uit archieven. Suikerspin is een heerlijke vertelling over de wondere, maar niet altijd fijnzinnige wereld van de foorkramer aan het begin van de vorige eeuw, over generatieconflicten, familiegeheimen en ontgoochelingen van vaders in zonen en zonen in vaders.
De plot van de roman is meer dan aardig bedacht en stilistisch is Suikerspin een pareltje. Het is moeilijk om een pratend romanpersonage de juiste toon te geven. Net als Leo Pleysier slaagt Vlaminck erin om het wonderlijke en levendige dialect te laten doorklinken in de spreektaal van zijn personages zonder concessies te doen aan de leesbaarheid. Dit gaat verder dan het sappig neerschrijven van een taalregister. Het is tegelijk conservatie en creativiteit. Zo mogen woorden als 'mismeesteren', 'koekeloeren', 'hun nikkel afdraaien', 'foren' of 'vitessenpook' weer, en dat allemaal op één bladzijde. Gelukkig hebben redacteurs bij Nederlandse uitgeverijen begrepen dat Vlaamse romans juist aan rijkdom winnen wanneer ze ruimte geven aan het eigen idioom.
Het Nieuwsblad
Vlaminck laat Arthur van Hooylandt aan het woord, telg uit een geslacht van 'forains'. In het sappigste Vlaams vertelt hij over zijn leven en hoe dat leven hem regelmatig een hak heeft gezet. In beeld komt ook zijn voorvader Jean-Baptist, die aan het begin van de vorige eeuw een kraam met 'fenomenen' uitbaatte: een vrouw met baard, de kleinste man ter wereld, en als triest hoogtepunt, de Siamese tweeling Anastasie en Joséphine.
'Ik heb altijd een fascinatie gehad voor de kermis', zegt Erik Vlaminck. 'Dat decor van de foor wilde ik altijd al gebruiken voor een boek. In mijn geboortedorp Kapellen stond de kermis recht voor onze deur. De foorkramers kwamen bij ons naar het toilet omdat zij in hun woonwagens nog geen wc hadden.'
'Een ander vertrekpunt was dat ik in een oude krant las over een Siamese tweeling die te kijk stond op de kermis in Diest. De helft van de tweeling was schielijk overleden. Zelfs de dokters zaten toen met de handen in het haar, want wat moest er gebeuren met de nog levende andere helft? Ik vond dat een fascinerend gegeven.'
Voor elk kind heeft de dorpskermis tegelijk iets wonderbaarlijks en mysterieus.
Erik Vlaminck: 'Ik zoek mijn onderwerpen niet ver van mijn bed. Ik kijk graag terug naar een voorgoed verdwenen wereld, niet vanuit valse romantiek of nostalgie. Een kermis is een boeiende biotoop waarin echte karakterkoppen rondlopen, uitstekend materiaal dus voor een schrijver. Bovendien speel ik graag met taal. Zo iemand als Arthur gebruikt geen standaardtaal. Het is een hele zoektocht naar de juiste verteltoon.'
Heeft u veel research gedaan voor deze roman?
'Ik ben een halve maniak als het op research aankomt. Ooit ben ik bij een film, nota bene Blueberry Hill van Robbe de Hert, opgestapt omdat de nummerplaten op de auto's niet klopten. Alles moet kloppen. Ik blader heel graag door oude kranten uit de tijd waarin mijn verhalen zich afspelen. Als ik schrijf dat een zekere Adrien Kranskens in 1908 de Grote Scheldeprijs heeft gewonnen, dan heb ik dat uit een krant van toen. Ik heb gepraat met foorkramers.'
'En als ik een Siamese tweeling opvoer, wil ik alles over dat soort mensen te weten komen. Ik ben erachter gekomen dat Siamese tweelingen in die tijd amper overleefden. Vaak was een van de twee mentaal gehandicapt. Dat kwam meestal door zuurstoftekort bij de geboorte. Ook in mijn boek is de ene slechts een aanhangsel van haar zus. Maar wat mij vooral boeide was hoe dat soort mensen op de kermis terechtkwamen en hoe die fenomenen werden geëxploiteerd door de foorkramers.'
De 'fenomenen' op de foor zijn verdwenen.
'Tot aan de Eerste Wereldoorlog vond je ze op elke kermis. Een prettig leven hadden die mensen niet. De foorkramers die dergelijke fenomenenbarakken uitbaatten, waren eigenlijk pooiers. En de mensen die daar tentoongesteld werden waren de laatste lijfeigenen. Ze hadden geen rechten en werden soms op een gruwelijke manier uitgebuit.'
Ik heb de indruk dat de dorpskermis terug opleeft.
'Die indruk heb ik ook. Een paar decennia geleden leek het alsof de dorpskermis zou verdwijnen omdat die attracties te duur en te oubollig werden. Maar een foor is meer dan een ritje op een kindermolen of een schietkraam. Het is een van die zeldzame gelegenheden waarbij het hele dorp nog eens uitloopt en waarbij je vrienden van vroeger treft en met hen een pint drinkt. Mensen hunkeren naar sociaal contact en een foor is daarvoor een ideale gelegenheid. Tegelijk heeft elke kermis iets nostalgisch. Het doet volwassenen terugdenken aan hun eigen kindertijd terwijl hun kroost zich amuseert in de botsautootjes. Daarom zullen kermissen nooit verdwijnen.'
Knack
'Een mens zit vastgeklonken aan zijn lot gelijk een kanarievogel gekloot is in zijn kot.' Erik Vlaminck maakt in Suikerspin , zijn nieuwe grote familieroman over een eeuw kermisgeschiedenis, weer dankbaar gebruik van de Vlaamse volkswijsheid. Zoals in zijn zesdelige romancyclus over zijn familie van vaders- en moederszijde, brengt hij ook in dit kermisepos 100 jaar foorgeschiedenis op een onnavolgbare manier tot leven. Vlaminck is een meester in de montage. Hij laat zijn hoofdpersonages zo kleurrijk en direct mogelijk aan het woord ('Alle dagen zat is ook een geregeld leven') en last ondertussen als een neutrale kroniekschrijver heel droogjes alle mogelijke feiten en feitjes in, van geboorteoorkondes tot een heus wetsvoorstel uit 1909 om levende rariteitenkabinetten af te schaffen. Op die manier krijgt de lezer zowel van binnenuit als van buitenaf een kijk op de maatschappelijke werkelijkheid voorgeschoteld en komt de geschiedenis pas echt tot leven.
Rode draad door Vlamincks verhaal zijn de wrede lotgevallen van Joséphine en Anastasia, een Siamese tweeling, die als 'fenomeen' in een kermiskraam werd tentoongesteld door Jean-Baptiste van Hooylandt, bijgenaamd Tistje. Tist wist met deze attractie kort voor de Eerste Wereldoorlog gedurende enkele jaren grote sier te maken op kleinere Vlaamse kermissen. Vlaminck beschrijft met veel verve hoe deze Tist in de negentiende eeuw door zijn ouders werd verkocht aan een foorkramer en zo de stiel leerde. Hij ging zelfs zover om zijn spastische broer Gust in zijn freakshow op te voeren. Voorzien van zwarte schoensmeer en zwemvliezen trad Gust op als zeemonster. Tist wist vervolgens voor een prikje een vrouw met een baard op de kop te tikken. Maar zijn finest hour kwam er met de 'aankoop' van een derodyme , een Siamese tweeling, die hem veel geld in het laatje bracht. Vlaminck beschrijft via Arthur van Hooylandt, de kleinzoon van deze Tist, maar ook door citaten uit allerlei authentieke tijdsdocumenten, hoe de tweeling letterlijk en figuurlijk werd misbruikt. Wanneer Arthur later bij de burgerlijke stand zijn echte voorvader leert kennen, wordt de trieste waarheid duidelijk, maar Arthur blijft de kermisstiel trouw en gaat voortaan als uitbater van een snoepkraam, inclusief barbe à papa of suikerspin, door het leven. Tony, de zoon van Arthur en daarmee de telg van een vierde generatie Van Hooylandts, is als onderwijzer de intellectueel van de familie. Hij lapt de oude paardenmolen van zijn familie uiteindelijk op.
Vlaminck is geen moralist die een nostalgische ode aan de wereld van de foornijveraar of barakkenman brengt. Hij is eerder zelf een kermispersonage dat als plakkatenzanger met luide stem de avontuurlijke buitelingen van het noodlot demonstreert. Nu eens laat hij daarvoor de betrokkenen aan het woord en dan weer zet hij een domper op de stemming door uittreksels uit ambtelijke documenten ten beste te geven. Zo vermijdt Vlaminck het om een kitscherig, melodramatisch beeld van het kermisleven op te hangen. Tegelijk laat hij zien met wat voor een knotsgekke ambitie de gedreven forain zijn kermisdroom najoeg. Zelfs Tist, de onmenselijke stichter van de kermisfamilie in kwestie, ging in 1900 tot in Amsterdam zijn licht opsteken om met eigen ogen te zien hoe de cinematograaf van de gebroeders Lumière furore maakte en het traditionele kermisambacht dreigde te verstikken: 'Alles zou mechaniek en elektriek worden.' Maar eens kermismens, altijd kermismens. Met alle gevolgen van dien: van syfilis en regelrechte waanzin tot een familiedynastie van foorkramers die het altijd moeilijk zouden hebben met het andere geslacht.
In zekere zin is Vlamincks Suikerspin het literaire pendant van Freaks , de cultfilm van Tod Browning. Literair hoort het boek thuis in de traditie van De engelenmaker van Stefan Brijs, die ook het pathos niet schuwt en brede penseelhalen gebruikt waar nodig. Kortom, Vlaminck is een pur sang volksschrijver, maar wel een intelligente volksschrijver die empathie aan distantie koppelt. Komt dat zien!