Details
75 p.
Besprekingen
De Standaard
Het openingsgedicht van Maarten van der Graaffs derde bundel Nederland in stukken is uniek in zijn soort: het is opgemaakt als een contract. Tussen een man en een jongen, inclusief het juridische jargon dat bij het genre hoort: 'de man verplicht zich jegens de jongen zorg te dragen'. Zonder context klinkt dat verraderlijk sympathiek, maar Van der Graaff zet zijn bundel snoeihard in. Het contract is namelijk opgemaakt om de voorwaarden te bepalen waaronder de man de jongen zal aanranden. Het volledige speelveld - gesitueerd tegenover de Franse toeristentrekpleister de Mont Saint-Michel - wordt bureaucratisch vastgelegd, waarbij de ruimte voor het trauma van de jongen nauwkeurig wordt ingeperkt: 'de jongen verbindt zich de aanranding / (…) nooit als excuus te gebruiken / voor wat hij voelt of doet'. De machtsverhouding tussen man en jongen, tussen aanrander en aangerande, wordt hier juridisch ingekaderd alsof er niets aan de hand is. Bij Van der Graaff lijkt er van meet af aan geen ontsnappen aan.
Of toch wel? In de laatste alinea van het contract schrijft de dichter dat de jongen een tweede speelveld heeft, één waarop andere regels gelden. Dat speelveld is de literatuur, die zich niets gelegen laat liggen aan bureaucratische documenten. Van der Graaff maakt nog binnen het contract gebruik van de speelruimte die de taal hem biedt, als hij schrijft: 'de jongen verbindt zich zijn bed huis of stad / nooit met het speelveld te vergelijken' - een zin waarin die vergelijking natuurlijk gewoon gemaakt wordt. Minstens zo betekenisvol is dat onder het contract geen handtekeningen staan, alsof man en jongen nog kunnen weigeren het te bekrachtigen. Van der Graaff ondermijnt daarmee de overeenkomst voor die goed en wel gesloten is.
Word
Die ontmanteling is tekenend voor Nederland in stukken, een bundel met een bewust meerduidige titel. Aan de ene kant biedt Van der Graaff in verschillende 'stukken' (cycli, gedichten) een analyse van Nederland, aan de andere kant slaat hij het drogbeeld van de eenheidsnatie 'Nederland' aan diggelen. Voortbordurend op het slot van zijn vorige bundel Dood werk spreekt hij het land daarbij haast persoonlijk aan. Hij noemt het gekscherend 'Deltametropool', een benaming die Van der Graaff aantrof in beleidsstukken uit de jaren 90 die hij voor de bundel bestudeerde. Het is een van de vele termen die opduiken in de sterke cyclus 'Word-document Nederland', waarin de dichter experimenteert met meerstemmige collages die tezamen een beeld van Nederland schetsen dat vooral door het ritme van de lezer zelf bepaald moet worden:
'Videotheken. In faillissement wegzakkend. Grondige terreinverliezers. Dan lachend.
We zijn. Normale mensen. Toont liefde haar werk. Orderpickend. Borssele. Oesters
inslaan. Standvastig jaargetij. Een soort. Oost-Europese planningsorganisaties. Fort Buku.'
In deze woorden, door de interpunctie bruut uit hun zinnen gerukt, ligt Nederland letterlijk in stukken. 'Word heeft onleesbare inhoud aangetroffen', knipoogt Van der Graaff in de cyclus 'Index', maar deze dichter is te goed om nietszeggende wartaal af te leveren. Door zijn collages lopen duidelijke sporen, die hierboven bijvoorbeeld zichtbaar worden via Fort Buku, dat een belangrijke rol speelde tijdens de Surinaamse opstand tegen de koloniale overheerser in de achttiende eeuw. De excessen van het kolonialisme zijn in Nederland in stukken herhaaldelijk onderwerp van reflectie, maar Van der Graaff analyseert ook hoe de maatschappij wordt gestructureerd langs de lijnen van neoliberalisme ('Het liberalisme is het kapitalisme van de woorden'), racisme en heteronormativiteit. Dat laatste krachtenveld belichtte Van der Graaff niet eerder zo indringend als in deze bundel, waarin de eigen seksualiteit ook object van onderzoek is.
Pessimisme
Juist omdat Nederland - en je zou hetzelfde kunnen zeggen voor veel andere westerse democratieën - doordrenkt is van mechanismen van in- en uitsluiting, ligt het land fundamenteel 'in stukken'. Van der Graaff schetst mensen als speldenknoppen waarop voortdurend krachten inwerken die niet te temmen vallen, omdat de politieke systemen die hen mogelijk maken groter zijn dan het individu. 'Het individuele leven is de grootste leugen', tekent de dichter haast woedend op. Hij weet echter dondersgoed dat het te eenvoudig is keer op keer deze diagnose te blijven stellen, zeker vanuit het perspectief van een hoogopgeleide, bekroonde dichter die in die verafschuwde maatschappij net zo goed een privilege geniet ('Er is een pessimisme dat witte dichters zich niet langer / kunnen veroorloven', schrijft hij in dat verband). En dus zet Van der Graaff hoog in, fileert hij zo scherp dat er geen ontkomen meer aan is - al kan hij het pessimisme nergens echt overstijgen.
In het prozagedicht waarmee de bundel afsluit, 'Residuen', ontaardt Nederland in stukken in een zuivere dystopie. 555 genummerde regels lang schrijft Van der Graaff over een moeder die zich een weg baant door de stad waar haar verloren dochter Renate woonde en werkte als architect. Haar laatste project heet betekenisvol 'de spelonken': de inwoners van de stad vluchten naar holtes in de aarde, weg van de kweekvleesketens die zich in het straatbeeld gevestigd hebben. Het griezeligst is echter dat de stad ook bevolkt wordt door 'residuen', oftewel 'ingedikte versimpelde versies van degenen / van wie ze residuen zijn'. Het klinkt als een beeld uit een apocalyptische film vol hologrammen. 'Onhandige scifi', zou Van der Graaff zelf misschien zeggen, maar de kracht van zijn poëzie is dat er geen spelonk is om in te schuilen. Nederland in stukken schuift zijn lezers niets minder dan een wurgcontract onder de neus.
Pluim, 21,99 €.
De Volkskrant
Doe het maar eens, een Campert-gedicht schrijven, dan kom je er snel achter dat het niet gaat. Bijna alle dichters die hem een ode denken te brengen, gaan de mist in, met slechte imitaties en kruiperige citaten. De laatste heet Martin M. Aart de Jong. Hij leverde aan Hollands Maandblad (nr. 2; € 7,50) een Hollands tafereeltje, getiteld 'In het voorbijgaan':
Altijd gedacht dat poëzie iets was
van vogels hoog in de lucht
hangend in strakke regels
alsof het vliegverkeer
centraal geregeld werd
en toen las ik Campert
die gewoon deed alsof
het buitengewone leven
te vangen was in sprekende regels
zonder opsmuk
maar het was niet alsof
het was zoals de taal liep
moeiteloos op lange benen
een meisje zonder make-up
mooi genoeg van zichzelf
in de regen.
Zonder opsmuk, zonder make-up, moeiteloos, gewoon, zoals de taal loopt. Als dat zo was, zou Martin M. Aart de Jong het ook kunnen. Nadoen en dan ernaast zitten, dat is het, met dat meisje in de regen. Bij een tramhalte, zeker.
Je kunt met typisch Hollands materiaal ook zélf aan het lassen en scheppen slaan. Dat doet Maarten van der Graaff in Nederland in stukken (Pluim; € 21,99), met de cyclus 'Word document Nederland', waarvoor hij putte uit oude beleidsdocumenten en pamfletten:
Misselijkheid. Ambtenaars citeren. Lullige. Woningnood. Weer een coach
in je tijdlijn. Slaapkamers. Scrollen. Retromania. Belichamen. Kopieerlust.
Nota's
van gevoel. Assemblage van. Parkeerterreinvermoedens. Raciaal. Modern.
Buitengebied. Alles lag. Diepblauw. Bestemmingsplan. Grounded
sciencefiction. Langs de grachten. De loods. Waar je weer het gevoel hebt
in de blauwdruk van iets rond te lopen wat nooit af zal zijn
en ook niet naar voltooiing streeft, maar naar voortdurende innovatie,
een leven zonder weerwoord of adempauze, organisch en technologisch,
digitaal en fysiek, met een grammatica die iedereen doet verstommen
en de belofte van een comfort
waar weinigen zich iets bij kunnen voorstellen. Pitch.
De verstikkende opsomming laat zelfs geen ruimte voor protest. Van deze taal kun je werkelijk weemoedig worden. Maar Van der Graaff is dan ook, net als Campert, een echte dichter.
NBD Biblion
Trouw
En ongeveer gelijktijdig met het moment waarop 'Nederland patiënt geworden was', las ik: "434. in een uitzonderlijke tijd te leven en welke gebeurtenissen toen / als belangrijk golden de ondergangsmythes de citaten uit boeken / die over verlies en teloorgang gingen".
Huiveringwekkend actuele woorden, uit 'Residuen', een gedicht dat een nogal angstaanjagend toekomstbeeld schetst, met mensen die nog slechts overblijfselen zijn van wat ze eens waren. Het gedicht is te lezen in 'Nederland in stukken', de derde bundel van Maarten van der Graaff, die voor zijn debuut 'Vluchtautogedichten' in 2014 de C. Buddingh'-prijs won.
'Nederland in stukken' is een verontrustende bundel, al vanaf de allereerste pagina waar Van der Graaff zijn lezers een 'contract' voorschotelt, in bijbehorende notariële taal. Een 'contract tussen man en jongen', of eigenlijk de verwoording van een aanranding van een jongen door een volwassen man, van emotie ontdaan, zoals gebruikelijk bij contracten. Maar juist die formele taal, maakt de lading des te groter: "de man verbindt zich jegens de ouders van de jongen / een excuus te bedenken voor de verplaatsing van de man/ en de jongen naar het speelveld / hierna te noemen / de liefde voor tekenen en schilderen / hierna te formuleren als / zullen we samen de Mont Saint-Michel gaan tekenen?"
Behalve een contract, bevat 'Nederland in stukken' een 'Word-document', een 'Index', 'residuen' - geen begrippen die je direct met poëzie associeert. Toch is het dat. Ten minste voor wie het idee dat gedichten moeten rijmen en in metrum gegoten regels moeten hebben, los wil laten.
Van der Graaff zet de poëtische vorm naar zijn hand, zoals hij dat in eerder werk al deed. Zijn regels horten en stoten, doordat op onverwachte momenten een punt is geplaatst, of een regelnummering de stroom doorbreekt.
In de afdeling 'Word-document Nederland' is het is of de dichter de kaartenbak 'Nederland' omgekieperd heeft. Of hij documenten, verslagen en wat niet meer uit archieven heeft gevist (de uitgeversbrief die de bundel begeleidt, suggereert zoiets), om daar fragmenten, zinnen, woorden uit te knippen, die hij vervolgens zo samen plaatst dat een spannend, nieuw geheel ontstaat: "Wegwijzer voor de insprekers. Schriftelijke reacties indienen voor januari / 1991. Blanje. Evidencebased. Oranje. Ik werd wakker in je. Verordening. / Westelijke randweg."
Snippers taal die een kritisch beeld oproepen van Nederland, van gebeurtenissen die het land maken tot wat het is. Een geschiedenis en toekomst waarvan ook de dichter deel uitmaakt: "Mijn leven - d.w.z. de catalogus waaraan ik ben toegevoegd - / bestaat in een serie."
'Nederland in stukken' roept vragen op over identiteit, over wat mensen bindt, over wat een land tot gemeenschap maakt: "De Nederlandse commune wil graag over je coming-out horen / en niet aan de koloniën denken." Een onderzoek naar hoe het persoonlijke zich verhoudt tot het gemeenschappelijke.
Dit is poëzie die het denken scherpt, hoogst actueel en noodzakelijk.
Pluis; 76 blz. € 21,99.