Het kan niet anders of u hebt in deze bijlage ooit verwijld bij de interviews van Margot Vanderstraeten, waarin ze de oudere garde van de Nederlandse literatuur uitgebreid aan het woord laat. Zeventien van deze vaak onthutsende gesprekken, met onder meer Jos Vandeloo, Ward Ruyslinck, Hugo Raes, Jef Geeraerts, Remco Campert, Simon Vinkenoog en Harry Mulisch, zijn nu royaal gebundeld in Schrijvers gaan niet dood. Het boek leest als een poetsbeurt voor het geheugen van de Nederlandse letteren. Uit de getuigenissen - omlijst met de beklemmende portretten van Stephan Vanfleteren - weerklinkt de bezetenheid van een generatie auteurs, 'die ons bewust of onbewust allemaal beïnvloed hebben'.
In Schrijvers gaan niet dood voert u lange, ontluisterende maar tegelijk ook eerbiedige gesprekken met vijftien mannelijke en twee vrouwelijke schrijvers tussen de 75 en de 93 jaar. De titel is ontleend aan het allereerste interview met Jos Vandeloo. Speelde u toen al met het idee van een boek?
"Nee, helemaal niet. De reeks heeft een toevallige aanleiding. Toen Jos Vandeloo tachtig werd, was er een viering gepland in het gemeentehuis van Zonhoven. Omdat ze er toen ook de jongste schrijfster uit Zonhoven bij wilden betrekken, was ikzelf - die er lang heb gewoond - ook uitgenodigd. Zo kwam het dat ik samen met Vandeloo werd geïnterviewd. Tijdens de receptie raakte ik in gesprek met Martine Cuyt van Gazet van Antwerpen en begon ons iets te dagen: waarom hoorde je eigenlijk niets meer over mensen als Jos Vandeloo, Ward Ruyslinck en Hugo Raes? Zo rees het idee voor een diepgaand interview met Vandeloo over zijn oeuvre. En ja, voor je het weet, ben je geobsedeerd door oude mannen."
Hoe kwam u tot uw selectie van auteurs?
"Om het enigszins af te bakenen, hield ik het vooral op prozaschrijvers ouder dan 75 jaar. Het ging mij om de schrijvers die mijn generatie, bewust of onbewust, beïnvloed hebben. Na een tijdje begon de reeks een eigen leven te leiden. Ze kreeg ook het vertrouwen van de schrijvers zelf. Iemand als Christine D'haen zegde later toe omdat ze onder de indruk was van de interviews met Ivo Michiels en Paul De Wispelaere. Op de duur hoopten sommigen dat ze een telefoontje van me zouden krijgen. Omdat ze het gevoel hadden dat ik hen aan het woord liet zoals ze zélf aan het woord wilden komen. Spijtig genoeg waren er ook een aantal fysieke hinderpalen. Een aantal schrijvers, zoals Gerrit Kouwenaar, Marga Minco, J.J. Voskuil of Willem Brakman, kon om gezondheidsredenen niet deelnemen. En ook Hugo Claus bleek in de huidige omstandigheden moeilijk te benaderen. Jan Wolkers stierf kort nadat er een afspraak was gemaakt."
Met Christine D'haen en Hella S. Haasse staan er slechts twee vrouwelijke auteurs - zonder foto - in dit boek. Literatuur was bij de vorige generatie een uitgesproken mannenzaak?
"Daar kun je niet omheen. En dan moet je weten hoezeer die schrijvers telkens geruggensteund werden door hun vrouw. Zonder hun vrouwen zou hun oeuvre er helemaal anders uitzien. Heel vaak hebben zij hun leven in dienst gesteld van het schrijverschap van hun man. Denk maar aan Marie-Thérèse, de vrouw van Hugo Raes, aan Eleonore van Jef Geeraerts en Christiane bij Ivo Michiels. Hun medewerking en steun, achter de schermen, heeft de literatuurgeschiedenis van de afgelopen halve eeuw mee bepaald. Voor de twee vrouwen, Hella S. Haasse en Christine D'haen ligt het anders: zij hielden er een man met een voltijds beroep op na, een gezin, en in het geval van Christine D'haen ook nog een eigen loopbaan in het onderwijs. Curieus genoeg wilde noch Christine D'haen noch Hella S. Haasse op hun leeftijd op de foto. Omdat rimpels voor een vrouw helaas nog altijd niet geëmancipeerd zijn? Overigens is de liefde ook een rode draad door deze interviews. Ontroerend is de nooit wijkende verliefdheid van Leo Vroman voor zijn Tineke: 'Ik had in mijn leven de wetenschap kunnen missen, ik had zonder literatuur gekund. Maar zonder Tineke had ik nooit kunnen leven', zegt hij zo mooi. En het is waar: toen ik er op bezoek was, bleken ze nog steeds zo verliefd als jonge veulens."
'Ouderdom' ligt u na aan het hart. Ook in uw tweede roman De vertraging was het thema prominent aanwezig. Waar komt die betrokkenheid vandaan?
"Ik acht het mijn taak om mensen die niet meer in de aandacht komen opnieuw uit de vergetelheid te halen. Ik beschouw dit boek ook als een dam tegen de almaar verder sluipende mediatisering. Je leest in kranten- en weekbladen telkens weer over dezelfde schrijvers: je moet als jong auteur in de mode zijn, je moet op de bestsellerlijst staan én je moet om de haverklap met een nieuw boek komen. Pas dan kom je nog in een krant te staan."
Dat sluit naadloos aan bij een uitspraak van Paul De Wispelaere: 'De media benadrukken dat gevoel nog dat alleen de jongere generatie het vermelden en recenseren waard is. Het valt me op dat de literatuurkritiek van vandaag oppervlakkiger en commerciëler is. [...] Andere auteurs krijgen zo vaak een podium dat ik me afvraag waar ze dat aan verdiend hebben.'
"Ja, daar ben ik het in zekere mate mee eens. Kijk, versta me niet verkeerd: het is niet omdat je oud bent, dat je per se iets te vertellen hebt. Maar met deze gesprekken wilde ik ook bewust tegen de stroom en tegen het marketingdenken in roeien: de stroom die dicteert dat je sexy en trendy moet zijn. Ik vind het dan ook bewonderenswaardig dat een krant als De Morgen een forum heeft willen bieden voor zowat deze hele reeks. Een interview met Ivo Michiels over vier pagina's, dat is niet evident. Geloof me: uitgevers toonden zich niet altijd erg opgetogen over deze reeks. Omdat een interview met een 'oude' auteur in een krant niet bijdraagt tot de verkoop. Ettelijke pagina's besteden aan een oude schrijver betekent dat er geen ruimte gaat naar auteurs die wél de kassa doen rinkelen. En dat is nu eenmaal niet meer zo met boeken van pakweg Vandeloo, Ruyslinck of Willy Spillebeen."
Toch niet alle door u geïnterviewde schrijvers zijn weggedeemsterd? Harry Mulisch, Remco Campert en Hella S. Haasse zijn zelden meer gefêteerd dan de laatste tijd. En ook Ivo Michiels wordt in Vlaanderen weer volop herontdekt.
"Het is ontegensprekelijk zo dat oudere schrijvers in Nederland met meer honneurs benaderd worden dan in Vlaanderen. Hier moet je ofwel doodgaan ofwel een 'ronde' verjaardag vieren voor je op nog een beetje belangstelling kunt rekenen."
Ik hoor haast een echo van wat Jos Vandeloo zegt: 'Vlaanderen is een land met veel kankeraars en zeurpieten; terwijl Nederlanders een gezond gevoel van eigenbelang hebben. [...] Vlamingen zijn uitstekende producenten, maar erbarmelijke verkopers.' Maar als u heel eerlijk bent, kunt u toch niet volhouden dat elke geïnterviewde even hoog op de Parnassus zit?
"Ik heb me natuurlijk het hoofd gebroken welke kwaliteitscriteria hier meespelen. Hoe komt het dat hun stem en hun oeuvre vergeten is geraakt? Zijn de Vlaamse auteurs zoveel slechter dan de Nederlandse? Dat geloof ik toch niet. Er zit alleszins een aspect valse bescheidenheid in. Dat is een ziekte van de Vlaming: niet trots zijn op wat boven het maaiveld uitsteekt. Een soort chagrijn. Al trekken sommige auteurs zich op aan het feit dat ze een trouwe schare lezers hebben."
In de interviews onthoudt u zich van waardeoordelen over de boeken van bijvoorbeeld Vandeloo en Ruyslinck, waarover vaak meesmuilend wordt gedaan. Een bewuste keuze?
"Het is niet aan mij om te oordelen. Ik leg hen het vuur aan de schenen over het ambacht van het schrijven en over hun obsessies en hun drijfveren. Interviewen is in de eerste plaats vertrouwen winnen en dan pas vragen stellen. Nochtans was ik tijdens het gesprek alomtegenwoordig in mijn subtiel dominante vraagstelling. Ik stel vragen met al mijn zintuigen. Ik kijk rond. Ik snuif op. Maar in de uitgeschreven versie ben ik bewust afwezig."
In elk interview spit u zowel in leven als in oeuvre. En bij vrijwel elke auteur komt die immense bezetenheid door de pen bovendrijven. Armando hamert erop: 'Ik ben gezegend met een drijfveer om te scheppen.'
"Die onweerstaanbare drang om te schrijven is precies wat me intrigeert. Dat onderscheidt een kunstenaar van een gewone man en maakt hem noodzakelijk in de maatschappij. Kijk naar Paul De Wispelaere of Willy Spillebeen en hoe die naarstig blijven doorwerken. Waar komt die aandrift vandaan? Als je verstandig bent en puur rationeel in het leven staat, dan ga je toch geen boeken schrijven? Dan heb je wel wat anders te doen. Waarom trekt iemand zich uit de samenleving terug om aan een paar boeken te schrijven, waarvan je niet weet of ze gewaardeerd of gelezen zullen worden? Al moet ik bekennen dat ik het bij iemand als Aster Berkhof wel wat moeilijk had. Hoe komt het dat hij zoveel oppervlakkige boeken heeft geschreven? Hij was natuurlijk de baanbreker van het lichtere werk in Vlaanderen, met zijn Vaarwel, professor! Dat is dan ook weer een niet te onderschatten bijdrage."
Als je alle interviews na elkaar leest, valt het nog sterker op hoe veeleisend u bent voor uw gesprekspartners.
"Ooit las ik ergens dat Formule 1-coureurs tijdens een race zo geconcentreerd zijn en in die gebalde tijd zoveel van zichzelf geven, dat hun lichaam de kluts kwijt is. Als ze uit hun wagen stappen, blijkt dat ze tijdens de race een baardgroei van twee dagen hebben aangekweekt. Ik heb de leeftijd nog niet bereikt waarop een vrouw spontaan snor- en baardhaar aankweekt (lacht), maar zo voelde ik me dus wel na sommige interviews. Dat kan overdreven lijken voor wie denkt dat interviewen bestaat uit een bandje opnemen en dat naderhand uittikken. Maar zo werk ik niet. Ik ga ook niet voor de gezelligheid praten, ik werk heel doelgericht. Ik neem niet eens het gesprek op. Van geen enkel interview bezit ik een bandje. Dat verontrustte bijvoorbeeld Mulisch: 'In Nederland werkt geen enkele journalist nog zonder zo'n toestelletje, zou u ook niet...' Nee, als ik het interview uitschrijf, leef ik me in de auteur in. Als je het gesprek met Vroman leest, voel je Vroman tussen de regels leven. In het interview met Ruyslinck bijt zijn bitterheid in elke regel. Bij Geeraerts voel je zijn vitalisme en de angst dat zijn mooie leven ooit zou kunnen eindigen. In het gesprek met Hugo Raes woont Hugo Raes, woont het gevecht met zijn geheugenverlies, en de strijd voor het behoud van zijn geestelijke en lichamelijke vermogens. Van zo'n gesprek kom je niet zonder kleerscheuren terug. Dat kleeft aan jou."
Hoe bereidde u zich voor op die gesprekken? Las u hun gehele oeuvre? Spiegelde u zich aan voorgangers in het genre, zoals de befaamde Paris Review-interviews of de interviewbundels van een Piet Piryns, Jan Brokken of Mark Schaevers?
"Die interviews heb ik ooit wel ingebladerd en zitten ergens in mijn onderbewustzijn. Maar ik heb ze niet meer opnieuw vastgenomen. Je moet ook niet vergeten: ik schrijf zelf. In de gesprekken pols ik natuurlijk ook naar een bevestiging van mijn eigen drijfveren. Telkens probeerde ik zoveel mogelijk te lezen over de auteurs, maar ik kan niet zeggen dat ik hun oeuvre van a tot z door heb genomen. Dat was ook fysiek onmogelijk: begin maar aan de 99 boeken van Aster Berkhof. Maar wees gerust, Boekwinkeltjes.nl heeft het afgelopen jaar veel aan mij verdiend (lacht). Van sommige auteurs vind je de boeken enkel nog in het tweedehandscircuit."
Een aantal van de opgevoerde schrijvers is eigenlijk platgeïnterviewd. In het gesprek met Harry Mulisch merk je dat hij zich zelden buiten het plichtmatige begeeft, dat hij zijn vertrouwde rol speelt.
"De meeste geïnterviewden verloren hun maskers omdat ze dichter bij de dood staan. De enige die nog behoorlijk veel pose heeft en die niet opgeeft, is inderdaad Harry Mulisch. Hoezeer ik mijn best deed, ook bij mij voerde hij zijn nummertje op. Hij was ook beperkt in zijn tijd. Misschien het enige dat hij nooit eerder vertelde, is dat hij het niet erg zou vinden om dood te gaan als een demente bejaarde, als een baby met een pamper om en zo de cirkel rond te maken. Erg onthullend vond ik ook wat hij zei over het koningshuis. Dat een kritische denker zo blij kan zijn dat hij een onderscheiding uit handen van het koningshuis ontvangt. Dat kon ik niet rijmen! Hij heeft een hang naar vertoon, kan niet genoeg gefêteerd worden."
Anderen lieten dan weer zeer diep in hun ziel kijken. Ik denk vooral aan Ward Ruyslinck, die vertelt over de zelfmoord van zijn vrouw en de troebelen met zijn zoon.
"Bij Ruyslinck vroeg ik me ook af: hoeft het allemaal wel? Hij is te ver gegaan, op het randje van het gênante af. Toen duidelijk werd dat de serie interviews ook in een boek zou belanden, heb ik hem een brief gestuurd met de vraag of hij nog wel achter zijn uitspraken stond. Ik vreesde werkelijk dat hij veel zou schrappen. Maar hij antwoordde dat er niks gewijzigd hoefde te worden en dat 'dit verreweg het enige interview is waarin ik zo onbeschroomd het achterste van mijn tong heb laten zien'. Met een flatterende opmerking erbij dat niemand hem zo ver gekregen heeft als ik. Toch zijn de beste gesprekken ongetwijfeld die waarin de plichtmatigheid overboord wordt gezet. In ieder geval vergden de gesprekken erg veel van de gesprekspartners. Zo moest Michiels tussendoor af en toe een uurtje rusten. Die confrontatie met het verleden sneed door zijn ziel."
Nog overheersender dan het verleden is de nakende dood. Merkwaardig hoe ze er allemaal verschillende strategieën op nahouden. Bij Geeraerts is er de angst voor het naar 'de andere kant' gaan, bij anderen een nijdig verzet en soms ook een gelatenheid.
"Ze gaan er allemaal op een compleet andere manier mee om. Maar ik heb nergens charmant om de dood heen gewalst. Er is de woede van Berkhof om op te moeten gaan in de kosmos, waar het stinkt. De verbetenheid waarmee Henk Romijn Meijer mij nog absoluut wilde zeggen wat hij moest zeggen. De inspanningen die hij heeft geleverd, beseffend dat hij op twee maanden van zijn dood stond. Hella Haasse die gewoon verder schrijft tot de dood haar komt halen. Er is Ivo Michiels die zin wil geven aan zijn dood, die vol enthousiasme zit, maar ook nuchter is. Hij weet dat hij niet meer de energie heeft om te schrijven wat hij in zijn hoofd heeft. Je hebt Jef Geeraerts die alles voorzichtig voorbereidt. Simon Vinkenoog die zijn website als zijn testament ziet. En allemaal beseffen ze dat hun hoogtepunt voorbij is, dat de jaren van productie stilletjes aflopen."
En dan is er die geweldige boosheid bij Christine D'haen in het meest atypische interview, dat u schriftelijk gevoerd hebt en uiteindelijk een hele correspondentie werd. 'Zo'n aansteller, zo oud en zo tiranniek', zo omschrijft ze zichzelf.
"Christine D'haen woont in het centrum van Brugge en ergert zich verschrikkelijk aan het lawaai van de passerende koetsen en het massatoerisme. Maar een oude boom verplant je niet. Ik ga hier sterven, ik moet hier sterven, ik kan nergens anders wonen, zo zegt ze. Er schuilt een koppigheid in haar om niet toe te geven. Er zijn veel brieven heen en weer gegaan en ik was aanvankelijk met geen enkel antwoord van haar tevreden. Ik wou zo concreet mogelijk zijn. Zij zegt bijvoorbeeld: "Het begrip poëzie bestaat niet meer." Maar daar was ik niets mee. Ik vraag dan door over dat ene antwoord. Het is het meest intensieve en het langste interview geworden. Maar uiteindelijk was ze met het resultaat zelf helemaal in de wolken. Ik hou van die dwarsigheid: ik vind dat er op de wereld meer moeilijke mensen zouden mogen zijn."
U wijst ook op de soms nijpende financiële situatie van oudere schrijvers, die nog amper verkopen. De kwestie werd ook acuut door Jeroen Brouwers' weigering van de Prijs der Nederlandse Letteren. Vaak denkt men te makkelijk dat een schrijver met een groot oeuvre echt binnen is?
"Ik kan je verzekeren dat de meesten het financieel niet breed hebben. En toch klaagt niemand. Allemaal vinden ze hun geestelijk kapitaal veel rijker dan hun financieel kapitaal. Niemand is bezig met geld, behalve misschien Aster Berkhof, die flink rijk is geworden met zijn boeken en goed geboerd heeft. Maar omdat er zelden iemand klaagt, is het gevolg dat er zelden iemand naar vraagt en het onderwerp onbesproken blijft. En dat is precies het taboe dat Jeroen Brouwers wilde doorbreken. Je hebt wel naam en faam, maar wat moet je als je geen nagel hebt om je kont mee te krabben? Het beeld dat de maatschappij heeft van schrijvers klopt niet met de realiteit. Campert is misschien ook een uitzondering: hij heeft willen leven van zijn pen, punt uit én dat is hem perfect gelukt."
U alludeerde daarnet al even op uw eigen schrijverschap. Hoe gaat u om met dat evenwicht tussen journalistiek en schrijverschap?
"Ik moet bekennen dat ik het op een bepaald moment echt benauwd kreeg. Ik wilde absoluut aan mijn eigen roman Het feest verder schrijven. Interviews vragen een heel andere instelling. Soms werd ik 's nachts wakker en in mijn hoofd galmde het dat ik moest schrijven. Door die voortdurende confrontatie met sterfelijkheid, dacht ik: misschien ga ik wel dood. Tussendoor had ik ook nog een interview met Jeroen Brouwers. Hij vroeg me hoe het met mijn derde roman zat. En ik zei: ik ben eraan bezig, maar eerst moet die interviewreeks af. Toen zei Brouwers: 'Och, iedereen kan interviews maken, maar er is er maar één die je derde roman kan schrijven.'"
Info Vanavond is Margot Vanderstraeten te gast in het programma De oogst van het seizoen in Passa Porta (www.passaporta.be). Op 19 maart (19.30 uur) voeren Martine Cuyt en Margot Vanderstraeten een gesprek in De Groene Waterman over het boek en over Hugo Raes (www.groenewaterman.be).
De meeste geïnterviewden verloren hun maskers omdat ze dichter bij de dood staan. De enige die nog behoorlijk veel pose heeft en die niet opgeeft, is Harry MulischGeloof me: uitgevers toonden zich niet altijd erg opgetogen over deze reeks. Omdat een interview met een 'oude' auteur in een krant niet bijdraagt tot de verkoop. Ettelijke pagina's besteden aan een oude schrijver betekent dat er geen ruimte gaat naar auteurs die wél de kassa doen rinkelen
Verberg tekst