Boek

Alsof er iets gebeurt : gedichten

Alsof er iets gebeurt : gedichten
×
Alsof er iets gebeurt : gedichten
Boek

Alsof er iets gebeurt : gedichten

Nederlands
2000
Volwassenen

Leeswolf

Wie wil pleiten voor het nut van poëzie en betoogt dat schoonheid zich vaak ophoudt in het gezelschap van het overbodige, mag vooral de dichtbundel Alsof er iets gebeurt niet in handen krijgen. Bezwarend materiaal. Zeer bezwarend materiaal voor de dichtkunst. De titel van de bundel moet, vermoed ik, als waarschuwing gelezen worden.

Overbodigheid is troef in Boogs eersteling. Verschuilt de schoonheid zich daar ergens? De banaliteiten in Alsof er iets gebeurt -- op zich absoluut geen bezwaar, in poëzie kan alles -- worden op een zodanig stuntelige wijze gebracht dat je enkel kan verzuchten dat de tijden van papierschaarste ook hun voordelen hadden. Selectie, het is een woord dat niet in het besloten vocabularium van Mark Boog voorkomt, noch in het benepen wereldje dat hij beschrijft. De dichter pur sang kletst alles in één geut op de bladzijde, getuige de onaffe, lange zinnen, de storende herhalingen en overbodige adjectieven. Het wrede lot heeft hem een verstikkend huwelijk opgedrongen. Huichelarij, lusteloze non-communicatie en lijdzaamheid vormen de kernwoorden waarrond Boog zijn bundel thematisch opbouwt. Als lezer volg je ongewild de trieste kadans van het huiselijke leventje dat de dichter beschrijft. Je weet het, in het volgende dichtsel zal de avond weer vallen en het eten weer klaarstaan, en verdomd het staat er: "het voedsel dat de vordering ons voorschrijft". De dichter vertoont desondanks soms een sterke wilskracht: "hoewel misselijk, we blijven eten."

En toch: als je goed zoekt, kom je wel een min of meer geslaagd gedicht tegen of een zin die op zijn poten terechtkomt; volgens mij schuilt er ergens een Streuvels in Boog, zij het één die het talent heeft als bakkersknecht om wijsheden over het weer te debiteren: "Het weer is goed, voor de tijd van het jaar". [Saskia De Coster]

NBD Biblion

T. van Deel
Dit debuut van Mark Boog (1970) is opmerkelijk vanwege de eenheid van toon en thematiek, die zeldzaam is bij een eerste bundel. In deze gedichten wordt op een vertragende en heel preciese manier nagedacht over tijd en plaats in hun verhouding tot de mens. Heel concreet maakt Boog dit abstracte gegeven door de ikfiguur in het eerste gedicht zelf het natuurlijk verloop van de avondval in handen te geven: de vogels zoeken op zijn aanwijzing hun takken op, de sterren worden door hem zichtbaar gemaakt, zonder tegenstand gehoorzaamt de natuur aan zijn regie en gaat de dag over in de nacht. Er is in dit werk vaak sprake van beweging, maar ook van stilstand; er wordt veel in gelopen, op wegen door het land, maar ook veel in huis, in de kamer gezeten. Mensen, als ze bestaan, nemen plaats in, 'iets voor tijd om tegenaan te waaien'. De tijd is 'Dit over het huis spoelende, dit razende, dit oorverdovende', met als ironisch commentaar: 'zoals ik schamper opmerk soms, van dikdoen wars'. Juist die gedistantieerde, vervreemde blik op de wereld en het bestaan is meesterlijk geformuleerd. Mark Boog is een aanwinst.