Details
112 p.
Besprekingen
De Standaard
In de tweede bundel van Moya De Feyter, die in 2018 debuteerde met Tot iemand eindelijk, gaat eigenlijk alles naar de haaien. Er is een sinaasappelboom die bloedt tot het tijd wordt hem om te hakken, er zijn ringen die van vingers worden gesneden, er is een oma aan het eind van haar dagen, en er is de natuur, die we verwoesten waar we bijstaan.
Bij De Feyter stevent alles af op vernietiging, vandaar de titel van deze bundel: Massastrandingen. Misschien drukt de dichter dat nog het meest symbolisch uit door het motief van de walvis, maar bij haar vinden we geen bezeten kapitein Ahab die uiteindelijk wordt opgeslokt door Moby Dick. Waar de negentiende-eeuwse personages van Herman Melville nog ondergeschikt zijn aan de natuur (al zitten ze die al wel met harpoenen achterna), spreekt uit De Feyters poëzie een wereldbeeld waarin de mensheid haar natuurlijke omgeving onherstelbaar uitroeit. Zelfs een schildpad ziet er voor deze dichter uit 'alsof hij nadenkt / over de gevolgen van het stijgende zeeniveau'. Daarbij pleit ze overigens zichzelf beslist niet vrij: 'ik heb een reuzenschildpad opgegeten'.
Die nadruk op het persoonlijke aandeel in een globaal probleem, en de onmacht als individu iets uit te richten in een collectieve crisis, maakt van De Feyter een typische antropoceenauteur. Met schrijvers als Lieke Marsman ( Het tegenovergestelde van een mens) en Maartje Smits ( Hoe ik een bos begon in mijn badkamer) heeft zij gemeen dat ze de privésfeer van het ik minutieus betrekt op de wereldproblematiek. In die context krijgen de massastrandingen van het oceaanleven soms ook de lading van een persoonlijk trauma. Zo voert De Feyter een walvis met een dood kalf op, en voel je daar als lezer een miskraamthematiek in meespreken: 'de vissen weer in mijn baarmoeder geschoven / ik zal ze nooit baren want alles wat ik baar / heeft verwoestende neigingen'.
Versplinterd
Heel effectief in Massastrandingen is de structuur die De Feyter gekozen heeft om haar ecokritische thematiek vorm te geven. Er zijn terugkerende verhaallijnen in de bundel (bijvoorbeeld de eerdergenoemde sinaasappelboom en de steeds slechter wordende toestand van de oma), maar die wisselen elkaar voortdurend af. Meestal zijn er ook dwarsverbanden te zien, alsof we verschillende sporen op het strand moeten volgen die steeds door elkaar heen lopen. Door deze versplinterde compositie is het alsof er steeds stukken wrakhout van het vertelde blijven aanspoelen, en worden de afzonderlijke gedichten zelf ook een beetje massastrandingen. De opmerkelijke vormgeving van het binnenwerk door Jurgen Walschot draagt daar ook aan bij: de pagina's vertonen vaak grijzige vlekken, alsof ze wat gehavend zijn. Het levert een mooie knipoog naar de lezer op, die de intieme band tussen dichter en publiek subtiel doorbreekt: 'tegen dit papier is al geademd en jij was het niet'.
De Feyters retorische kracht wordt verder onderstreept door haar keuze om een deel van de bundel te schrijven vanuit het perspectief van een lezende broer en zus. Zonder in pathetiek te vervallen brengt ze daarmee de blik van het kind in het spel, waardoor de reflecties op de naderende massa-extinctie aan extra urgentie winnen. De jongen is verwonderd over de manier waarop walvissen zuurstof opslaan, terwijl het meisje mismoedig wordt van het idee dat de maan zou kunnen verdwijnen. Hun kinderblikken, die zich nog kunnen laten betoveren door het leven boven (de maan) en onder ons (de diepzee), staan haaks op De Feyters visie op de volwassene, die als een gier de met uitsterven bedreigde schildpadden verslindt.
Flipper
Soms slaat Massastrandingen echter wat door in het retorische, en verdrijft de propaganda de poëzie van het toneel. Volgens De Feyter is 'het probleem van Flipper' het volgende: 'sneller dan de bliksem, slim en lief / doet trucjes en brengt een glimlach / op ieder gezicht // alleen glimlachen dolfijnen niet'. Hoezeer ik een pamflet tegen dolfinaria ook ondersteun: poëzie is geen activistische flyer. De dolfijnen spelen ook een rol in de andere zwakkere plek van De Feyters bundel, namelijk de wat kleffige gedichten over de liefdesgeschiedenis van het lyrisch ik. Op een gegeven moment spoelt ze als een zeester weg uit het bed waarin ze met haar geliefde ligt ('dolfijn aan dolfijn') en word je als lezer alsnog vermoeid met nietszeggende dagboekpraatjes als 'wie zal van jou houden nadat je / bij mij bent weggegaan'.
Toch blijkt uit Massastrandingen veel potentie. Moya De Feyter slaagt er moeiteloos in een narratief in haar bundel aan te brengen, verrast geregeld met rake formuleringen ('jullie mogen me nemen zoals je wilt / als een koekje, als een konijn') en is bovenal in staat hét probleem van haar generatie in literatuur te vangen. Deze bundel zoog mij herhaaldelijk diep naar binnen, om me vervolgens rauw en dwingend weer uit te spuwen - en zie dan in die brandende kolk maar eens je houvast te vinden.
Uitgeverij Vrijdag, 112 blz., 19,95 € (e-boek 9,99 €)