Boek

Dagen in huis

Dagen in huis
×
Dagen in huis Dagen in huis
Boek

Dagen in huis

Nederlands
2021
Volwassenen
Gedichten over thuis zijn, over isolement en geborgenheid.

De Standaard

Net als kijken naar Schiele
Jeroen Dera - 21 mei 2022

Op het omslag van Dagen in huis, de derde poëziebundel van Roelof ten Napel, staat het schilderij Mein Wohnzimmer (1911) van Egon Schiele. Het ademt de intense duisterheid van Schieles werk, vooral bekend om de expressionistische zelfportretten die menig toeschouwer eng of intimiderend vindt. Schiele is een schilder die je blik keer op keer vervreemdt, maar Ten Napel laat Schiele op zijn beurt niet intact. Op het omslag lijkt het schilderij haast doormidden gehakt en zijn de linkerhelft en rechterhelft andersom op de pagina geplaatst. Als Schiele de wereld al niet neemt voor wat ze is, dan doet Ten Napel er nog een schepje bovenop.

Dat past goed bij de gedichten die Ten Napel schrijft, waarin het kijken nooit voor zekerheden zorgt. In Dagen in huis volgen we hem in de microkosmos van een woning. Samen met het lyrisch ik kijken we naar het raam, naar de tafel, nog eens naar het raam. Soms gaan we de tuin in, staan we in de regen, kijken naar de wolken. Dat lijkt weinig spannend, maar Ten Napel weet dat er geen fysieke beweging nodig is om grote reizen te maken. In 'Zich verplaatsen' brengt hij dat fijnzinnig onder woorden:

Zoals wanneer je iets hoort in een andere kamer,

begrijpt wat er gebeurt, en als het ware

dáár bent, zolang je lichaam zich niet

als een vouw in een overhemd

weer rechttrekt.

Het is de poëtische belichaming van empathie - en dat is een heel andere houding dan die van Schiele, die in zijn kunst haast op narcistische wijze zijn plek in de wereld onderzocht. Ten Napel is een schrijver die keer op keer tast naar zijn verhouding tot de ander, vaak met hoofdletter A, waarbij die Ander dan God is. Evenals in zijn vorige bundels, alsook de sterke roman Een zoon van (2020), is religie een centraal thema. Een leidmotief in Dagen in huis zijn de handen, meestal gevouwen, als niet te missen verwijzing naar het bidden. Ten Napel, afkomstig uit een reformatorisch milieu, schrijft indringend over de vraag wat dat bidden nog voor hem betekent. Dat doet hij tastend, zorgvuldig overwegend, zoals in het gedicht 'Gebed met handen': 'Misschien dat bidden een naam is voor / wat enkel bestaat wanneer je het doet, / als het toevallig lukt. / Kun je handelen alsof?'

De vraagvorm is kenmerkend voor Ten Napels werkwijze. Hij heeft de waarheid niet in pacht, nodigt de lezer stelselmatig uit om met hem mee te denken en die schijnbaar doodnormale ruimtes in huis indringender te ervaren. Dat heeft iets bescheidens, maar Ten Napel daagt zijn lezers ook uit, durft weerbarstige gedachten te formuleren die vaak ook over de poëzie zelf gaan. In 'Wat deze afstand mogelijk maakt' schrijft hij bijvoorbeeld:

Elk woord een raam met een ander,

onbekend uitzicht -

zoals elk uitzicht onbereikbaar, maar alleen

voor wie het ziet vanaf hier.

Een woord als een raam waardoorheen we een onbekende wereld zien, die we nooit écht kunnen bereiken, omdat we nu eenmaal alleen de taal van het gedicht ('hier') tot onze beschikking hebben: dát is poëzie. Zo'n reflexieve impressie scheidt Ten Napel niet alleen van Schiele, maar ook van het vitalisme van Hendrik Marsman, de grote expressionist naar wie de dichter in zijn openingsgedicht verwijst. Dat gedicht heet 'In een grootsch verband', waarin regels uit 'Denkend aan Holland' doorklinken, de beroemde tekst van Marsman waarin het 'grootsch verband' wordt gevormd door kerken en olmen: religie en natuur als pijlers onder de Nederlandse identiteit. Het slot van 'Denkend aan Holland' handelt over de dreiging van het water: 'en in alle gewesten / wordt de stem van het water / met zijn eeuwige rampen / gevreesd en gehoord.' Die regels echoën bij Ten Napel, die haast laconiek vaststelt:

Aan het einde van de natuurpoëzie duwt het zonlicht

nog altijd schaduwen uit bomen tegen de grond,

en stroomt nog altijd het water op zijn plaats.

Bij Ten Napel gaat het om het achterlaten van een indruk, om betekenisvol contact. 'Aan wie ik niet helpen kan, / geef ik een gedicht', stelt hij in 'Als in regen'. Dat is buitengewoon gul, en het is lang geleden dat ik poëzie las waarbij ik me zo betrokken voelde, zonder het gevoel in een hoek te gaan bidden ook maar in de verste verte te herkennen. Ten Napel heeft de gave via zijn taal en zorgvuldige reflecties een verbinding met de ander tot stand te brengen. In een periode waarin sociaal isolement zo lang de norm was, is zo'n dichter meer dan ooit welkom. Een bundel over hoe het is om samen aan een tafel te zitten, over hoe ver weg de ander kan zijn terwijl hij toch nabij is - die kan elke hedendaagse lezer met Ten Napel verbinden, handen gevouwen of niet.

Hollands Diep, 64 blz.,, 24,50 €.

De Volkskrant

Bidden en dichten lijken best op elkaar ★★★★☆
Geertjan De Vugt - 26 maart 2022

In 1508 tekende Albrecht Dürer twee biddende handen op een blauwe ondergrond. Betende Hände is een werk van een zeldzaam iconische kracht. Dat kun je toch wel stellen nu ze op talloze postkaarten, wandhangers, toiletrolhouders en zelfs op het graf van Andy Warhol prijken. Met al die kitsch zou je bijna vergeten dat het een buitengewoon precies en zacht tafereel is. 'De vingertoppen zijn bijeengebracht', schrijft Roelof ten Napel liefdevol over dit werk, 'zoals je misschien een gewonde vogel zou verplaatsen'.

Tussen bidden en dichten bestaat een opmerkelijk verband. Gedichten hoeven niet eens de gedaante van een gebed aan te nemen, niet eens tot een onzichtbare god te zijn gericht, om toch die functie te hebben. Scheppen kan, volgens Henri Brémond, die met Prière et poésie (1926) een nog altijd lezenswaardige studie over het thema schreef, zelf als een vorm van bidden worden gezien. De dichter ontledigt zich, zodat iets hogers zich in hem kan uitstorten. Of hij vouwt z'n handen tot een kom, waarin woorden worden gegoten en een magische omwenteling ondergaan.

Roelof ten Napel, misschien wel de spannendste auteur van zijn generatie, lijkt zo'n dichter voor wie dit opgaat. Ten Napel groeide op in een gereformeerd gezin, ontdekte ooit dat hij niet meer geloofde, ging wiskunde studeren en heeft inmiddels een aantal indrukwekkende dichtbundels en romans op zijn naam staan. Niet in de laatste plaats was daar zijn vorige boek, In het vlees, een adembenemende bundel sonnetten. Met Dagen in huis voegt hij daar nu een opmerkelijk ingetogen, zeer prettige bundel aan toe. Mét daarin veel aandacht voor de handen en het bidden.

In Dürers biddende handen ziet hij in elk geval zorgzaamheid terug, handen die het gewonde vogeltje niet verder willen bezeren, maar het evenmin al vrij willen laten. Biddende handen, gebeden zo je wilt, hebben iets te verbergen. In een ander gedicht schrijft Ten Napel dan ook: 'Je verbergen is het vinden van/ een zelf verborgen plaats,/ en ik zou de eerste niet zijn die van bidden/ zo'n plaats maakt, een binnen/ dat zich niet bespieden laat.'

Misschien is het toeval, maar wie wil, kan in deze regels een echo horen van die andere biddende dichter, Joost Baars, in wiens Binnenplaats een veel explicieter naar buiten gericht bidden te vinden is. Voor die laatste geldt dat bidden een vorm van zelfmanifestatie is. Terwijl het ik zich tot een ander richt, maakt hij zichzelf kenbaar. Bij Ten Napel lijkt alles veel meer naar binnen gericht, zonder solipsistisch of particulier te worden. Met zijn woorden schept hij kamers waar het voor hemzelf waarschijnlijk even fijn vertoeven is als voor de lezer.

Bidden is vragen stellen. En het valt nog maar te bezien of er een antwoord op komt. Ten Napel werpt veel vragen op en vindt inderdaad weinig antwoorden. Maar is dat erg? Op een ander moment schrijft Ten Napel: 'Misschien dat bidden een naam is voor/ wat enkel bestaat wanneer je het doet,/ als het toevallig lukt.' Een betere definitie van de poëzie is haast ondenkbaar.

In Dagen in huis lukt het Ten Napel gelukkig vaak en dat is ergens wel opvallend. Want de manier waarop hij ontdekte niet langer te geloven was juist doordat hij minder ging bidden, heeft hij eens in een interview met NRC beweerd: 'Als een bepaalde plek niet prettig is, kom je er minder, al mijd je hem niet actief. Als ik wel weer bad, voelde dat nep.' Dat laatste gaat gelukkig niet op voor het werk van Ten Napel. Dagen in huis is een plek waar we eens in de zoveel tijd naar terug willen keren.

★★★★☆

Hollands Diep; 64 pagina's; € 19,99.

NBD Biblion

Louis Smit
Bundel van een dichter (1993) die ook verhalen en romans schrijft. Hij was laureaat van het C.C.S. Crone-stipendium. Als dichter debuteerde hij in 2018 met ‘Het woedeboek', dat een strenge gereformeerde jeugd echoot. In de bijna 50 gedichten met vrije vorm domineert het thema van het thuis zijn. Hij beschrijft zijn interieur en geeft zijn gedachten daarbij. Het contact met de buitenwereld is beperkt. Wolken en regen zijn er achter het raam, het schorre gekras van eksters is te horen en er is een brief gekomen. Deze jonge dichter slaagt er voortreffelijk in die materiële en geestelijke binnenwereld te schetsen en daarmee een gevoel van isolement teweeg te brengen, maar ook van warmte en veiligheid. Het omslag met ‘Mein Wohnzimmer’ van de expressionistische schilder Egon Schiele sluit daar naadloos op aan. De bundel zal iedereen aanspreken die houdt van de geborgenheid van de eigen woning en daar in poëzie woorden voor zoekt. Dat past zeker bij de wintertijd, maar het haakt - bedoeld of onbedoeld - ook in op de actualiteit van coronamaatregelen die mensen dwingen thuis te blijven.