Details
928 p.
Besprekingen
De Standaard
“Je liep in een kringetje rond, ploeterde dat het een aard had, met het idee dat je er iets mee opschoot, en ondertussen beschreef je een wijde, onnozele boog die weer bij zichzelf uitkwam.” Hoog in de Alpen, verdwaald in een sneeuwjacht, loopt Hans Castorp cirkels. Als het besef daagt dat hij geen pas vooruitkomt, slaat “hij zich op zijn dij van woede en verbazing, omdat het algemene zich in zijn eigen specifieke geval zo punctueel had afgespeeld”.
Het is een centrale zin in De Toverberg , het verhaal van “een eenvoudige jongeman” die zijn neef bezoekt in Sanatorium Berghof. Het is een bezoek dat hij “snel had willen afhandelen”, maar Castorp blijft. Dag worden weken, weken worden maanden, maanden jaren - en al die tijd gebeurt er, welbeschouwd, niets. De dagen hebben steeds hetzelfde ritme van maaltijden en rustkuren, rustkuren en maaltijden; elk jaar beschrijft zijn steeds gelijke cirkel om op steeds hetzelfde punt terug te keren, “een weliswaar levenloos maar ook heel gemakkelijk en genoeglijk leven”. En ook de roman cirkelt om zichzelf heen. Dezelfde thema's en motieven, gesprekken en overdenkingen worden telkens hernomen: eindeloos rondjes draaien op grote hoogte, zonder uitweg, zonder vooruit te komen.
Kladderadatsch
Thomas Mann zette De Toverberg op als satire en komedie. De geschiedenis duwt de opzet een andere richting uit: met het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog stokt het werk aan het boek; pas na afloop van de oorlog neemt Mann het weer op. In de tussentijd is niet alleen Europa in de as gelegd, maar schoot ook de brand in de relatie tussen Thomas en zijn oudere broer Heinrich. Net de oorlog vormt het onderwerp van hun conflict, dat culmineert in Thomas' merkwaardige Betrachtungen eines Unpolitischen , gepubliceerd op het moment dat de Duitse troepen op het punt staan de wapens neer te leggen. Daarin stelt hij de wereldbrand voor als een ware overlevingsstrijd. Wat voor hem op het spel staat, is de Duitse Kultur , die hij afzet tegen de Frans-Engelse Zivilisation , de beschaving van individualisme en liberalisme - precies de beschaving en de waarden die zijn broer Heinrich zo vurig had verdedigd in zijn pacifistische pamfletten.
Plots verhoogt ook de inzet van De Toverberg . Settembrini, een komische tuberculeuze humanist en de leidsman van Castorp, gelooft in morele verheffing door literatuur, en in vooruitgang door rede en techniek. Hij krijgt het gezelschap van de Joodse jezuïet Naphta, die de grote kladderadatsch predikt, de brand wil in heel die “mottenzak van classicistisch-burgerlijke deugdenideologie”. De humanistische idealen, zegt Naphta, “liggen op sterven, en de voeten van degenen die hun de laatste trap zullen geven, staan al voor de deur.”
Niet dat Mann de kant van Naphta kiest. Hij laat Castorp zeggen dat hij Settembrini “wel mag, al ben je een windbuil en een draaiorgelman, maar je bedoelt het goed”. Vier jaar na het einde van de oorlog, terwijl hij nog aan het werk is aan De Toverberg , zal Mann de verdediging op zich nemen van de Weimarrepubliek, tégen diegenen die, zijn Betrachtungen in de hand, hem tot de hunnen rekenen.
Een verzoening met broer Heinrich en de verdediging van de waarden van Settembrini dus? Dat eerste wel, het tweede niet. Daarvoor is niet alleen Manns afstand tot literatuur als morele pedagogie te groot - wanneer Settembrini voor “de Internationale Bond voor de Organisatie van de Vooruitgang” lemma's over wereldliteratuur mag schrijven, flapt Castorp eruit: “Wat zult u blij zijn dat u nu kunt helpen het menselijk lijden uit te roeien!”-, maar de ideologie die Settembrini voorstaat, is voor Mann ook te zeer verbonden met een spiritueel uitgewoonde cultuuropvatting.
Hol zwijgen
Opnieuw formuleert Naphta de kritiek het scherpst: “Overal waar je stupide genoeg was het leven als doel op zichzelf te beschouwen en je absoluut niet vroeg naar een zin en doel dat daarboven uitsteeg, daar regeerde die zedelijkheid van Settembrini. Ze was alleen maar nuttig. Dit filisterdom van de rede en de arbeid zag hij aan voor ethiek.”
Een leven in zulke tijden kan alleen maar eindeloos rondjes draaien, op geen enkel moment kan het voorbij zichzelf reiken; “je ploeterde … en je beschreef een wijde, onnozele boog die weer bij zichzelf uitkwam”. Deze tijd doet zich dan ook “heimelijk voor als hopeloos, uitzichtloos, en radeloos,” stelt de verteller, “en op de bewust of onbewust gestelde maar hoe dan ook gestélde vraag naar een uiteindelijke, meer dan persoonlijke, onvoorwaardelijke zin van alle inspanning en activiteit reageert ze met een hol zwijgen”.
Het is dat holle zwijgen dat Castorp de kant doet kiezen van ziekte en dood, en hem in het sanatorium houdt ondanks de aanmaningen van Settembrini om terug te keren naar 'het laagland'. Het is hetzelfde holle zwijgen dat het laagland brengt tot de perverse fascinatie voor de grote ineenstorting als bevrijding uit een leven zonder zin. Settembrini en Naphta, twee zijden van dezelfde munt, huns ondanks?
De Toverberg loopt uit in een gruwelijke impasse, een hartverscheurend einde voor Castorp - en misschien wel een schuldbekentenis van Mann: “Wij zijn schaduwen aan de rand van de weg, staan daar vol schaamte in de schaduwveiligheid.”
De Toverberg is uitgegeven bij De Arbeiderspers.