Interview met Lize Spit

Lize Spit
© Roos Pierson

Waar haal je je inspiratie?

“Vaak begint een boek vanuit de noodzakelijkheid om een bepaald verhaal te vertellen. Er moet een vuurtje branden, een drive om te graven naar iets verborgens,tot je het gevonden hebt. Dat moet niet per se iets heel persoonlijks zijn. Mijn inspiratie haal ik deels uit mijn leven of dat van anderen en uit allerlei dingen die ik lees en zie. Pas jaren later denk ik vaak: die plek kan ik gebruiken als locatie, naar dit beeld kan ik verwijzen. Allemaal samen zorgen ze ervoor dat dat werk ontstaat en zich ontplooit. Tijdens het schrijven kijk ik ook heel erg selectief: wat kan ik gebruiken in mijn werk? Alles wat niet past, filter ikweg. Dat vind ik heel prettig. Wanneer ik niet aan een boek werk, voel ik me wat verloren in de wereld, omdat ik niet goed weet: met welke blik kijk ik nu? Wat moet ik ‘opsnuiven’?”

Gaan je personages op een bepaald moment een eigen leven leiden, zoals wel meer schrijvers zeggen?

“Ja, meestal halverwege het schrijfproces. Omdat je ze op een bepaalde manier hebt gemaakt en je ze begint te kennen, weet je hoe ze in een bepaalde situatie reageren. In het begin van het schrijfproces ben je je er sterk van bewust dat je de stukken op het spelbord zet, maar op een bepaald punt moet je niets van buitenaf meer toevoegen omdat het boek zelf al antwoorden in zich heeft. Bijvoorbeeld, bij Het smelt wist ik maandenlang niet wat Eva zou gaan doen in haar geboortedorp. Tot ik besefte dat ik daarvoor het raadsel kon gebruiken dat al veel vroeger in het boek voorkomt. Schrijven geeft dus ook dingen. Het is een fantastisch moment in het schrijfproces wanneer het boek zelf begint te leven. Het krijgt bestaansrecht en dan weet ik: nu komt het er zeker en is het echt een boek dat lezers verdient.”

                                                                          "Een boek draagt haar antwoorden in zich"

Ben je een snelle of een trage schrijver?

“Een trage schrijver, vooral omdat ik veel tijd nodig heb om iets af te werken. Ik schrijf gemakkelijk maar daarna schrap of herschrijf ik heel veel tijdens een selectieproces. Ik ben ontzettend streng voor mezelf, al zou je dat niet zeggen op basis van de dikte van mijn boeken. Ik vind 5 jaar aan een boek werken prima, want een boek is ook een fase, een ontvellen van jezelf. Op het einde heb je niet alleen iets geleerd over jezelf als schrijver, maar ook over het thema waar je mee bezig bent geweest en research over hebt gedaan. En dat vormt je ook. Elk boek dat ik al heb geschreven, zou ik zo niet meer kunnen schrijven omdat ik alweer veranderd ben door het schrijven ervan. Tijdens je leven maak je ook nieuwe dingen mee,waardoor je anders schrijft of denkt over andere thema’s dan daarvoor.”

Hoe voel je je wanneer je een boek af hebt?

“Opgelucht, al volgt daarna nog de vervelende fase van de drukproeven, waarin je een soort administratieve medewerker bij je eigen boek bent. Je moet er nog heel vaak doorheen om alle tikfoutjes eruit te halen en krijgt soms erg vervelende vragen over inhoud of taal. Ik leer graag van wat anderen voorstellen, maar als schrijver bepaal je zelf welke adviezen je overneemt en wat je naast je neerlegt. Bijvoorbeeld, toen ik mijn manuscript van Het smelt de eerste keer van de persklaarmaker terugkreeg, waren de Vlaamse woorden vernederlandst. Dat wou ik echt niet, want het idioom van dat dorp
vervangen door Algemeen Nederlands zou compleet oneigen geweest zijn aan mezelf en aan het verhaal. Ik kan een boek ook niet loslaten. Ik ben
tot de laatste minuut aan het veranderen. Daarna komt er een zwart gat. Een boekschrijven is ook een gesprek ermee voeren, maar die stilte daarna is alsof je alleen bent in een kamer en niemand naar je luistert. Dan weet ik even niet goed wat ik moet met mijn leven. Dus opluchting en tegelijkertijd ontreddering. Het duurt een paar maanden voor ik zin heb om het volgende boek te beginnen.”

De eerlijke vinder - Lize Spit

                                    "Als ik niet aan een boek werk, weet ik niet met welke blik ik moet kijken naar de wereld"

Het smelt - Lize Spit

Dat doet een denken aan het einde van de examenperiode.

“Ja, da’s een goede vergelijking. Na de examens moet je bovendien een tijdje afwachten om te weten of je geslaagd bent. Dat is met een boek hetzelfde. De interviews komen en je zit te wachten op de recensies. Heel stresserend. Je hebt zelf een idee over je boek, maar je weetniet hoe het overkomt bij de lezers.”

Je studeerde aan de film- en theaterschool RITCS. Heeft dat je manier van schrijven beïnvloed?

“Ik heb leren monteren en camera's gebruiken, waardoor ik een beetje schrijf alsof ik op de set sta en een hoofdstuk beschouw als een scène, als iets visueels. In mijn eigen ingebeelde universum loop ik bijna rond met een camera. Tegelijkertijd was die scenario-opleiding totaal niet mijn ding, omdat ik uitga van taal en vergelijkingen. Maar in een script kun je niet metaforisch zijn en bijvoorbeeld schrijven dat een personage loopt alsof zijn voeten in brand staan. Dat is een technisch document met concrete informatie waarmee een crew aan de slag moet kunnen.”

Wanneer ben je beginnen schrijven? Als kind?

“Ja, toen ik 11 was, bracht ik al een zelfgeschreven romannetje mee naar school om het door de leerkracht te laten lezen. In mijn dagboek hield ik bij wat ik aan het schrijven was en wat mijn dromen waren: poëzie en boeken schrijven. Ik denk niet dat je geboren wordt als schrijver, maar als je talig bent en blijft oefenen, groeit het uit tot een passie en tot een droom waarin je wilt verder gaan. Schrijven is voor mij ook begonnen als een soort overlevingsmechanisme. Ik was een heel angstig en somber kind, maar als ik mezelf genoeg kon uitdrukken, kon ik zo verbinding maken met anderen.”

Is het een moeilijk om na een eerste boek een tweede en een derde te schrijven?

“Het tweede boek vond ik heel moeilijk, zeker na het succes van Het smelt. Ik was me even te veel bewust van wie ik als schrijver was en zou moeten zijn en dat heeft het schrijven bij momenten in de weg gestaan. Maar ik ben heel blij dat dat tweede boek af is en met wat het geworden is. Bij het derde, de novelle De eerlijke vinder, vond ik het schrijfproces wel weer bevrijdender, ondanks dat het een boekenweekgeschenk was, en er dus gigantisch veel druk op stond. Hoe meer boeken je schrijft, hoe beter je ook weet: waarom doe ik dit en voor wie?”

Je bent onlangs getrouwd met Rob van Essen. Hoe is het om met een andere schrijver samen te leven?

“Fantastisch. We hebben een heel talige relatie, dat maakt mijn leven heel rijk. We verzinnen bijvoorbeeld liedjes waarin we heel vrij mogen zijn of net heel juist proberen te formuleren. Of als we samen een wandeling maken, proberen we heel goed te beschrijven wat we zien en delen dat ook nog eens. We lezen elkaars dagboeken, waardoor je ook een literaire herbeleving hebt van dingen die je samen hebt meegemaakt. Dat is leerrijk.
We lezen elkaars werk ook na en redigeren het. Daardoor zit je zelf nooit meer alleen met de vraag: oei, is dit wel goed genoeg? De ander kijkt ook met een liefdevoller, minder strenge blik naar je werk dan jijzelf. Heel tof om dat extra paar ogen te hebben.”